m
;'
204. T W E E D E CLASS
p i i l l s i i l p
Fis.u
beide zyde-hoogtens zitten. Voor aan den kop itaan twel "in" f wölken
band ; hat daaropyolgende lid is watdikker, en hei derde X Z ™ ^
S- 3-
Het achterlyf, dat in 't midden op zyn breedfte is beftaar ,„> fl ,vf „ i.j«
=f nngen; op .de r van dezelven vexfcheiden. tok^SW
A T E R-I N S E C T E N. Tab. V. 205
gezette ftreepen, en het achtertte, dac tevens het kleinde lid is, heeft drie TAB. V.
fcherpe fpitzen. Dit achterlyf vertoont zieh ter wederzyde wat fcherp, en de
leden maaken, dat het aldaar, gelyk eenezaag, als met tanden bezetzy. De
zes Pooten, met welken deze Worm'begaafd is, en waar onder de twee achterften
de langflen zyn, worden hier 00k gezamenlyk langer, dan by veeleandere
foorten, bewenden; en hebben hiinne inleding in de drie op denkopvolgende
leden van 't voorlyf. leder derzelren beilaat, behalve het lid aan 't lyf ,
uit drie deelen ; te weeten, uit twee langen en een kort. Onder de langften is
het naafi; aan 't lyf llaande dikker , dan het daarop volgende; en het körte ,
dat eigenlyk de Voet kan genoemd worden , is uit 4 ä 5 leden te zamen gefteld,
en aan 't uiterfte einde met een dubbelen klaaiiw, tervafthoudingeinhetkrQipen
dienende, voorzien. Wyders zyn ook de zes pooten , even als de zydedeelen
en de gantfche bovenvlakte van 't lyf, meer dan anderen , met körte
en wollige hairen bezet. Hier door zyn deze breedlyvige Waternimphen-Wormen
altoos dermaate met flyk overtoogen, dat mendezelven , waniieer ze uit
het water opgehaald worden , in den eerften opllag niet voor leevende Schepzelen
zou aanzien ; te meer, dewyl ze ook die eigenfchap hebben, dat zein
't begin gantfch ftyf en onbeweegelyk blyven liggen, tot dat ze gedwongen
worden om hun eerlle Element, biiiten 't welke zy niet lang kennen leeven,
weder te zoeken, en dus hunne tegenwoordigheid onder dat (Ijk teverraadenj
§• 4.
Deze Wormen fcheppen ook lacht, gelyk de eerften, door hetachterftelict
van 't lyf, alwaar de drie fpitzen ftaan ; en wanneer ze zieh van de eene plaats
naar de andere begeeven willen, fpiiiten zy het aldaar ingezoogen water met
zo veel geweld van zieh, dat ze, door dit middel, gezwind voortgefchooven
worden; ook ziet men hen akyd, wanneer men ze uit het water neemt, nog
een gedeelte van 't zelve loozen. Hunne fpyze beftaat enkel in zulke Water-
Infeften , die noch te groot, noch te hard van fchaale zyn: doch het werktuig,
waar mede zy dezelven vangen en tot zieh trekken , ztillen we, benevens
de ondervlakte van 't lyf, op de volgende V I Tab. wat naauwkeuriger
befchouwen. Die eigenile Tab. zal ons ook aantoonen; dat deze Wormen,
op eene dergelyke wyze als de voorgaande, in gevleugelde fchepzelen veranderen;
welke wyze ik pag- j c)8,199. 11. alrede befchreeven hebbe.
§ 5-
De zeer fchoone Waternimph, die in de Fig. op een Rietblad zit, is van F'S- ^
diefoort, welke uit de eerftbefchreeven Wormen te voorfchyn komt; en ik
hebbe deze naar een Mannetje afgebeeld. Haar gantfchc lyf pronkt met een
ieer fchoonen goudglanzigea groenen grond; en het dünne achterlyf, datech-
C c 3 ter»
if
••Ii'