P ü l
DER W A T E R- I N S E C T E N. Tab. VIII. 215
Waternimph is eene van de laatilen; dewyl ze zieh veelal hetmeeil, omtrent T/1Í.VII&
her einde van den Zomer, eeril laat zien.
5. s.
De läc Fig. dezer VIII»« Tab. vertoont den Worm nog in zyne onvolwas- F¡s. i ,
fen gedaante; v^ant hy moet, om volkomen te worden, nog eens van huid veranderen,
en zynevleugelfcheeden krygen. Op deze groottezietmen hemmeerendeeis
geelachtig-briiin, en zyne huid is met verfcheiden, zo wel donkere als
heldere vlakken, vercierd; doch als hy deze huid afgelegdheeft.wordthyniet
alieen iets grooter, maar 00k donkerer van koleur. De 2 " Fig. vertoont on- F¡¡. »
zen Worm als reets volwaffen, mitsgaders in zyne laatfte grootte; en uit deze
afbeelding bemerkt men , dat zyn achterlyf in 't midden zeer breed, als mede
teíFens verhevener en verwulfder is, dan dat der voorigen. Watverderde
Gverige geftalte aangaat, alle de deelen van 't lyf, de koleur en grootte uitgenomen,
zyn hier even eens, als by die van tab. VI. Fig. i en 1. Wyders
ftaat hier aan te merken, dat, gelyk de kop en de vleugelfcheeden metonderfcheiden
ftreepen en vlakken vercierd verfchynen, zo 00k de zes pooten aaa
alle de leden Over dwars gevlakt zyn; daar benevens ziet men op alle de leden
of ringen van 't achterlyf insgelyks verfcheiden ftreepen en punten, die
in eene cierlyke orde ftaan. Dewyl alrede gezegd is -, dat alle de deelen van
onzen Worm gelyk zyn aan die van Tab. V I . ; zo is 't byna onnoodig te erinneren,
dat hy aan 't laatfte lid ook die drie körte en flyve fpitzen heeft, tusfchen
welken hy het water inhaalen en uitfpuiten, en door dat middel zwemmen
kan. Echter moeten wy nog aantekenen, dat deze kleine Worm met zeer
veele tedere hairtjes begroeid is, en evenwel op verre na zo veel flyks nietbez
i t , wanneer hy uit het water gehaald wordt, als de voorgaande: want hy
wroet 'er zo diep niet in, fchoon hy beftendig op den grond en onder het water
blyve. Zyn voedzel beftaat ook in niets anders, dan in kleine Water-Infeñen
; en wanneer hy in een gevleugeld fchepzel veranderen zal, klimthy tamélyk
hoog uit het water, aan het by den oever ftaande riet , of andere- gewaflen,
in de hoogte,- en kort daar na komt 'er,gelykuitandereWormenvaa
fieze foort, eene Waternimph uit hem te voorfchyn.
§• 3-
Deze Waternimph is wat klein, en men vindt ze van vcrfc'oillende koleuren;
edoch hoe ze ook zy,behoort ze echter tot even dezelfde foort;want door he6
onderfcheid van koleuren wordt 'er in de geftalte, in de grootte, en in de andere
Eigenfchappen geene verandering gemaakt. ' Het achterlyf dezer Waternimphe
is meer rond dan breed; in 't midden vertoont het zieh op zyn dunfte,
aan 't borstftuk is 'c wat kolfachtig rond; van achteren wordt het dikker en nog
kolf