i D E R A A R D - K E V E R S.- 1 7
zyn, liebbe ik aan een anderen Kever van deze foort gezien, diewelxan.
veel kleiner was, maar behalve zyne okergeele hairtjes, 00k nogzy- ' '
ne fchoone zwartblinkende koleur behouden had. Dezen Kever bezit
ik in eigendom, en dezelve is my door een Begunftiger van rayn
Werk, als een gefchenk, uit Lübeck toegezonden. De zes Pooten
hebben aan dezen , even als aan den voorigen Kever , ter zelfder
piaatze, en op eene dergelyke wyze, hunne inleding. Het voorfte
Paar is 00k hier het grootile , en bezit insgelyks aan zyn middelfte
gedeelte groote, nederwaarts geboogen, fcherpe haaken. Dezehaaken
of fpitzen zyn by elke foort eenigzins anders , en maaken het
Hoöfdkenteken der ICevers dezer Claffe uit ; aangezien dezelven zo
wel aan de grootften als aan de kleinften te vinden zyn. Dit kan men
duidelyk zien aan de twee zeer kleine inlandfche ICevers , welken ik
ten dien einde op deze zelfde TAB. van A. II. afgebeeld hebbe. Beide
hebben ze hun verblyf, onder denophet veldliggendenKoe- enPaardemeil;
doch ik hebbe de Wormen, waaruit zy ontftaan, tot heden
toe nog niet können ontdekken.. De kleinfte met de roffe Vleugeldekzels
en het blaauw glinfterend Borstftuk , Fig. 3, heeft geenF's-i-
Hoorn*, doch de andere, Fig.-4, met de okerbruine en zwart befprenkelde
Vleugelen, die 00k een zwart breed Borstftuk heeft, is
op zyn kop met een kleinen recht op ftaanden Hoorn voorzien. f
Doch
» Ik hebbe eens in 't Voorjaar een kleinen Kever gevangen, die gantrdi gelyk was
aan dien van r«!?. A . I I , Fig, 3 , en evenwel van vooren een klein verlieven puntje
had ; doch hy is my weder ontkomen , anders zou ik hem afgebeeld hebben.
Mogelyk is hy 't Mannetje van den in Fig. 3. afgebeelden Kever geweeil, diegeen
hoorn vertoonde, volgeos het bericht van den Heer R'öfel; welke ons 00k buiten
dat, in §. 5. pag. 5 , erinnert , dat. de Wyfjes der gehoornde Mannetjes-Revers
doorgaande ofin 't geheel geene, of maar zeer geringe hoornen hebben. De Heer
Unmut noemt dezen Kever SIMETARIUS. Zie zyn Syft. Nat. pag. 348. Num. 11.
K L E E M A N N .
t Deze Hoorn ilaat eigenlyk niet recht o p , maar veel meer voorwaarts gekromd, in de
hoogte,gclyk de gegerde Leezers zulks können opmaaken uitFig. 4. b ; alwaar ik dezen,
in Fig. 4. a , van den Heer R'iJA afgebeelden kleinengehoornden Kever,nogmaals,
doch, om duidelyker te zyn, vergroot afgebeeld hebbe ; volgens welkeafbeelding
ik dien kleinen Mest • Kever hier wat naauwkeuriger zal befchryven. Men heeft
deswegen aan te merken, dat de Kop, deBek, de Oogen en de Sprieten , onder
het voorfte Schild, dat den gekromden Hoorn in de hoogte dryft, meerendeels
verborgen hggen. De beide Sprieten beftaan uit 5 leden , waarvan het voorfte
met 3 bladerachtjge deelen, gelyk men dit by de meefte Mest-Keversvindt, be-
C zec