fr
92 E E R S T E CLASSE
benoeming van zo veele deelen, zonder bygevoegde Figuuren verdrill,
tig vällen zoii. Het mit van ditZakje en der daar in zittende ftoffe,
is aan Swammeudam onbekendgeweeil. Dit Deel fchynt; veelovereenkomfl
te hebben met hetgene, dat, in 't vervolg van dit Werk
op Tai. IX. Fig. 3 k. van de Springkhaanen en Krekels afgebeeld
gezien, en §. 14. befchreeven gevonden zal worden,
i. Dit zyn twee andere Pypjes , waar van desgelyks in de befchryving
geen gewag gemaakt is ; dezelven zyn aan de einden gellooten, en
vereenigen zieh in een kort en naanw Pypje , dat in de Moederfcheede
iiitloopt. Swammerdah, die van 't gebruik , waar toe
deze pypjes dienen, 00k niets te zeggen weet, voegt 'er by ; dat
het eene, getekend met b. gelyk een vliezig watervaatje, doorzichtig
, en het andere i. fneeuw-wit , zeniiwachtig en hard was. Een
byna even diergelyk Pypje hebbe ik 00k in den Springkhaan gevonden,
gelyk ik vervolgens zal melden.
k.k.hk. De Luchtvaatjes met hunne Blaasjes , welken in eene groote menigte
rondsom de eerft befchreeven Deelen gevonden worden.
1. Is een groote tak van zulk een Luchtvaatje met zyn blaasje, liggende
aan de eene zyde van den gemeenen gang des Eierftoks.
m, Een ander kleiner Luchtvaatje , dat omtrent de Maag eu Därmen
gevonden wordt.
Eer ik deze Paragraaph Huite, moete ik nog zeggen, dat ik alle deze deelen
, uitgenomen het hoorn-beenachtige deel van 't Manlyk Teellid , nevens
deszelfs haaken, en voorts den Kop en demondvormigeopeningvan'tVrouwlyk
Lid, eenerieie koleur gegeeven hebbe; fchoon in derzelver befchryving
gezegd werde , dat de Zaadblaasjes graauwachtig , en het met g. getekend
zakje in 't Wyfje, enz. geelachtig zy Maar ik hebbe zulks gedaan, om dat
de Sinmnmerdamfche Figuuren onafgezet zyn , en my de eigenlyke koleuren
onbekend waren De koleur, die ik 'er aan gegeeven hebbe , is alleen, om
ze van 't wit papier te onderfcheiden.
Dewyl ik nu in de befchryving van dezen Kever dus veel uit het Werk van
Swammerdah aangehaald hebbe , zo hoope ik mynen Leezeren geen ondienft
te zullen doen , wanneer ik 'er ook zyne woorden byvoege , waarmede
hy zyne Verhandeling van dit Infeit befliiit. Hy eindigt naamlyk, gelyk
hy altoos Gods Eere tracht uit te breiden , zo ook hier , met de volgende
woorden : Nu zal ik fluiten, en te gelyk mynen Leezer in bedenken geiven , of
zodanige^ zo isionderhaarlyk veranderde en künftig vervaardigde Deeitjes dezer Diertjes,
ivelke naauwlyks het maakzel van het metifcbelyk lichaam iets toegeeven , 'wel
teevalliger wyzs en uit de verntting, door toedoen van de mmte en vocbtigbeid,
hun-
B E R A A R D-K E V E R S. Tab. IX. 93
hmnm oorfpmg zouden können neemen ? En of 'er niet veel meer eene godielyke Tab. ix.
kracht , en een almaebiige ßcrke arm te befpearen zy , mens vinger en de Hemeln,
nemeven, en de gantjche IVaereld gevormd hebben ? Fermits ik nu gemve ,
Int-er niemand is, die da zal dtirven loochenen , zo zal ik deze Htßone heflunen •
en zeugen : Dat de Kever eene vergreeide en veranderde Poppe , en de Pop een verändert
en vergroeide kVorm doch alle drie maar een Dier onder drteürla gedaante
bei mlk door elende en dood tot eene heeilyke Opfiandmg komt. PTant de ¡Vorm
keft, inderdaad, elendig in de aarde ; de Pop, die geen be'Jieeging bad, ms genoegzaam
dood; maar de Kever , -xelke nu boven en onder de aarde , als OOK M de
bebt leeft, •mordt tot eene verwonderenswaardige heerlykbeid verbeven , welke hy
door de elende en den dood verkreegen beeft; want zonder deze droefbeid zou het bem
enmoogelyk zyn geweeß , tot zulk een hoogen ßaat verheven te worden Dus gaat
het lyden voor de vreugde, en zo ü de dood depoorte ten Leven. Hierom heejt de
Miel, ten aanzien van ons, ook met recht gezeid, dat het lyden dezes tydsniet
waidig zy de heerlykbeid, die aan ons zal geöpenbaard worden. Ondertusfcben,
dewyl wy zulks na het lyden van dezen tyd , en na onzen dood , ah navolgirsvanonzen
Heer fezu Cbrißi verwachten ,' verheft myn hart zyne flemme en
verlangen tot Goi , terwyl bet uitroept : Looft den Heere , myne Ziele; want
hy heeft my groote dingen ontdekt, hy die machtig i s , en wiens Naam heilig
is I
Bjvoegzel tot de Hißork van den S c h r ö t e r .
Toen ik het met de ontleding des Worms van denNeushoorn-Kever zo
verre gebragt had , dat ik deszelfs Maag en Därmen konde aftekenen; kreeg
ik ook lud om zulks, met den Schröter-Worm, insgelyks te doen : en deze
proefneeming is my mede in zo verre gelukt , dat ik in ftaat geraakte , om
zyne inwendige deelen af te beeiden. Doch voor dat ik de van Tai.
IX verklaare , moet ik nog zeggen, dat ik dit onderzoek tweemaal gedaan ,
en daar by 'er eenig onderfcheid in opgemerkt hebbe. De eerftemaal was
de Worm zeer levendig en vet ; doch de tweedemaal kon ik'er onder allen ,
die ik hadde , geen vinden, die zo levendig en gevuld was , als de eerfte :
en hier aan is het toe te fchryven, dat de deelen, die wy thans befchouwen
zullen, in den eerilen voller en meer uitgefpannen waren , dan in den
laatilen , naar welken ik de Afbeelding gemaakt hebbe.
De Achße Figtmr nan Tab. IX. vertoont ons de Maag en het
Gedarmte van den S c h r ö t e r - W o r m .
a. Is de Kop des Worms.
b. De Slokdarm,
M 3 f. c, Het;