"i"' i:
k .1
48 E E R S T E CLASSE
TÌD. II.
Deze Kevers bleeven nog wel veerden dagen onder de aarde, eer zevöot
Iiet daglicht verfcheenen : want aanvangkelyk zyn ze nog weelc en witach'
tig ; de gewoone koleur en hardigheid der Dekvleugelen, als mede die van
den uiterlyken bafb, verkrygen ze allengskens , zo dat het hun gemeenlyk 00k
onmoge'iyk zy, eerder door hunne harde Pille heen te breeken : en fchoon
ze die al eens doen, ze komen echter niet buitende aarde en in de openluclit,
voor dat ze bekvvaam zyn om te vliegen. Het verdriet, welk my 't verlies
Hiyner groote Poppe veroorzaakt had , verdiveen eenigzins, toen ik in Jugußus
en September meer dan vyftien dezer Kevers uit de overige Poppen voor
den dag zag komen. Dezen waren, niet alleen in opzicht der grootte,maa!
00k der koleure van elkander onderfcheiden ; gelylc ze 00k byna 's jaarlyl«
op het Veld alzo gevonden worden ; maar, dewyl ze voor 't overige in de
uiterlyke gedaante , en zelfs tot in de minfle deelen , aan elkander gelyk
waren, zo ben ik in tvi'yffel, of ik ze voor eenerleie of voor tweeerleie foort
moete houden. De meeften hadden de grootte van de Fig. en de overi-
Fig. 8. gen tiie der 9'« Fig. • Onder deze beide foorten hadde ik 'er eenigen, die,
en p. by den onvergelykelyk fchoon groenen glajns, iets hadden dat hoog rood en
als goüd flikkerende was , even of ze , om de fpreekwyze der Schilders te
gebruiken, gelafeert waren; gelyk in de Fig. te zien is. Doch anderen
hadden, in plaats van ditcieraad, een blinkenden donker - bruinen groiid ,
die een weinig van goud fchemerde en in 't groene fpeelde , zo als de 8»«
Fig. vertoont. Ook had ik 'er , onder deze beiden ettelyken , welker Vlengels
met helder-geele dwarsftreepen en punten befprenkeld waren , die de
Heer Fiißh voor reeten van 't boven • huidje opgeeft ; anderen vertoonden
niet alleen minder zodanige ftreepen en punten, maar waren ook welgantfch
groen: doch allen hadden ze aan 't onderlyf veele bruine en körte hairtjes.
Behalve dezen vindt men ook , alhoewel zeldiaam , nog een veel grooter
Flg. 6. Goud-Kever, dien ik in de 6' " en 7''= Fig. afgebeeld hebbe ; maar die by my
en 7. niet veranderd is. Deze Kever proakt met een buiten gemeen koilbaarea
Goad-glans, welke zeer fraai door zyne groene koleur heen fpeelt; ter.vyl
zyn gantfche lyf nergens eenig pnnt of dwarsilreep van eene" andere koletir
laat blyken f. Mogelyk zou ik 'er zo een, uit de gemeide groore Poppe, ge^
kreegen hebben, Indien ze tot de Verandering gekomen v/are ; en ik hoope
ook nog door den tyd daar in verzekerd te worden.
?•
* De Heer Limiaus Hoeint dezen Kever AURATUS. Zie Syfi. Naf. Cl. F, Inf. Col. I. pag. 352.
Nuui. 52. Tom. /. 8vo. Hai. Magd. 17Ö0.
K L E E M A N N .
•f. Van dezen grooten Goiid-kever wordt hier na, op het einde der befchryvinge van den Neoshoom
Kever, Tab. VI. en VII § 15. aangemerkt, dat dezelve mec geiloten Dekvleugelen, ea
bygcvoig alleen inec de Ondervleugelen vliegc.
K L E E W A N N.
DER A A R D-K E V E R S. Tab. II.
§. 9. TAB. II.
Hier boven hebbe ik gezegd , dat deze drie , in grootte en koleur onderfcheiden
Goud-Kevers, voor 't overige elkander zo gelyk zyn, dat ik in twyffelftonde,
of ze eenerleie foort waren, dan met ; derhalve zullen wy nu deze
deelen eens wat naauwkeuriger befchouwen. Vooreeril; vmden wy aan deze
Kevers het zy ze groot of klein , bruin of groen zyn , altoos terwederzyde,
op het onderfte deel van 't achterlyf, en op deszelfs eerfte lid , waar
aan het achterfte paar Pooten z i t , een tamelyk fpits uitfteekzel; het welk
naar achteren tegen de buikzyden aan ligt * : vervolgens is het Buikfchild ,
dat tuffchen de laatlle en middelfte pooten in ftaat, en m de Fig. te zien
is, aan allen eveneens van gedaante; en dns is 't ook gelegen met den Sluithoek,
die van boven tuffchen de Dekvleugelen en 't Borftfchild te zien is f -
Even deze gelykvormigheid is 'er wyders , wanneer men de grootte en de koleur
nitzondert, ook aan 't Halsfchild, den Kop, de Sprieten, Pooten en Ondervleugelen
te befpeuren; welke laatilen, by himne doorzichtigheid, bruinachtig,
en met donker-bruine äderen doorweeven zyn ; dat men ook in de
Mai-Kevers befpeurt. Laat ons hier nog byvoegen , dat 'er insgelyks geen
het minile onderfcheid aan de Wormen en Poppen te vinden is. Dit alles
nagaande komt het immers waarfchynlyker voor, dat ze van eenerleie foort,
dan dat ze tweeerlei zyn ; doch hieromtrent verhindert my hunne paaring
weder; en dit maakt dat ik 'er geen bepaald vonnis over ftryken durve. Deze
paaring hebbe ik menigmaal gezien, doch nooit hebbe ik bemerkt, dat 'er
twee
• * Vermits 'er ook diergelyke fpitze nitfteekzels aan de zyden des lyfs van andere Kevers, die op
de bloeinen aazen, gevonden worden , zo is uit die gemekie overeenkoniil niet te beiluiten,
dat de Goud-Kevers, welken diergelyke zyde-fpitzen liebben, onaangezien Ininne verfcheidenheid
in grootte enkolctir, allen van eenerleie foort zyn. Ik voor iny honde ten minilen de
groote groene Gond-Kcvers van Fig. 6. en 7. voor eene foort geheel onderfcheiden van die ,
welken onder Fig. 8. en 9. vertoond worden. Want zo veelen , als 'er iny van diergelylte
groote Kevers tot heden onder 't 00g gekomen zyn, hebbe ik'er nog geene zo klein gevonden
, als die van Fig. 8. en (>. Ook hebbe ik nog geene diergelyke gefprenkelden ontdekt,
als onder de foorten van Fi'g. 8. en (). opgegeeven worden : doch her zou können zyn, dat niy
de gefprenkelden onder die foorten, ingevalle zy 'er onder zyn , toevallig nog uiet voorgekomen
waren. De V/onneu van deze beide foorten Iconnen Voor 't overige , fchoon ze niet van
eenerleie foort zyn, elkander, tot op de grootte, wel zo gelyk weezeu ^-dat 'er geen nierkelyk
onderfcheid aan te befpenren zy.
K L E E H A N N .
I De bovengemelde aanmerking raakende de fpitfe uitiieekzels, valt ook op de 2 Sluithoeken ,
welken ter wederzyden aan deze Gond-Kevers , tulTchen het rugfchild en de vleugei-dekzels
gezien wordai ; als waar door deze Goud-Kever meerendeels van andere foorten van Kevers
te onderfcheiden is. Echter fchynen zy niet allen daai- tnede voorzicn te zyn , ais blykt uit
i -m. III. Fig. 3-5.
KL.EEMANR;
üA Deels ¡fle Stüh