i i i i l
' 5 « E E R S T E CLASSE
TAB. II.
Bs. 3.
anderd blyven liggen, dat hy alleen gediiutig dikker en korter wierd, en zieh
zomwylen omdraaide. Doch na verloop van die dagen ilrookte hy eindelyk
zyne Worm-huid af, en vertoonde zieh in de gedaante van die Pop, welkein
de Flg. naauwkeiirig afgebeeld is; waar door hy, die deze Pop viil vergelyken
by den Worm, waar uit zy voortkomt, buiten tivyffel in verwondering
gebragt zai worden.
§. e.
Over 't geheel komt deze Pop, in den eerften opflag, in veele byzonderhe.
den met de voorige overeen; maar eene oplettende befchouwing ontdekt wel
haail, dat zy 'er wezenlyk van onderfcheiden, en van eene ganfch andere foort
is. Want, voor eerit, ze is iets grooter, in koleur veel donkerer en Okergeeler;
vervolgens, 'er zyn ook aan het laatfte en achterfte iid die twee fpitzen
, die aan de voorige te zien zyn, niet te vinden; maar 'er vertoonen zieh
wel ettelyke zeer kleine wrattenvormige hoogzels ; voor 't overige ziet men,
op den omilag van den grooten kop, eenefinalle, harde, fcherp verheven en
zwart-bruine uitpuiling , welke in 't midden verdeeld, en aan den fcherpen
rand met zeer veele tedere punten zaagswyze voorzien is. Deze uitpuiling
dient der ti^enwoordige Poppe, om zieh, by gebiek van deachterftefpitzen,
daar mede in haar hol te wenden en te draaien. Eindelyk ftaat hiernoginagt
te neemen, behalve de verheven dwarsvouwen , die ze op den rüg heeft, dat
haare oogen zwart-bruin, en de fprieten, vlengels en pooten veel dikker zyn:
anders hebben de genoemde deelen de eigenfte ligging, als die van de eerile
Pop, met welke de tegenwoordige ook daarin overeenkomt, dat ze, aangeraakt
wordende, zieh even zo fpoedig beweegt.
S- 7.
Toen 'er nu des Zomers ettelyke myner Wormen in Poppen veranderd waren,
behielden zy die gedaante 3 weeken lang ; daarna kwam 'er, op gelyke
wyze als van de voorige pag. 150. §. 10. gezegd is, een Kever uit voort. Deze
bleef vervolgens 12 dagen in zyn verblyf liggen; hy was nog zeer week,
en ook, gelyk de eerfte , geelachtig-wit van koleur: doch hy verfcheen, na
dat hy van dag tot dag harder en donkerer was geworden, eindelyk in zyne
rechte geftalte, en zo als hy in de s"!« Fig. afgebeeld is. De Kop van dezen
Water-Kever is kleiner, dan die van denvoorigen, en het breede lyf van
achteren fpitzer. De grondverwe der bovenvlakte heeft een donker. groenen
fpiegel - glans , die echter, als 'er de Zon op fchynt, veel hei derer groen
wordt. Ten opzichte van 't geflacht is, by deze foort van Water - Kevers,
het Mannetje van het Wyfje nergens anders in onderfcheiden, dan door de
Voorpooten; die by het Mannetje dikker, en ook met zulk een Bai voorzien
zyn, als op Tab. I. door a en i is agngeweezen: waarby nochtans aan te merkeß
D E R W A T E R - I N S E C T E N. Tab. II. 157
ken ilaat, dat de ondervlakte van dien Bai, zo wel by deze , als by de overi- TAB. II.
ge foorten, aangaande de verdiepingen in denzelven, eenigzins anders geileld
zy. De harde VIeugeldekzels, die by den voorigen ook eenig onderfcheid in
•t geflacht aantoonden, zyn hier b y ' t Wyfje van eenerleien glans en gladjig-
» Doch wy zullen onzen Water-Kever nog eens wat naauwkeuriger, en
n _ n heid. .. j —
wel eerfl: op zyne oppervlakte, befchouwen.
§. 8.
De harde VIeugeldekzels, benevens het Halsfchild , zyn by dezen Kever,
zo als by den voorigen, ook wel aan den buiten rand meteenoker-geelenftreep
bezoomd; doch 'er komt aan de vleugeldekzels zelven nog iets van de grondverwe
uit den ilreep te voorfchyn. Voorts ziet men op deze dekzels drie, in
de lengte uitloopende, reien van tedere ingedrukte punten ; die ook wel aan 't
voorgaande Mannetje, maar niet zo duidelyk, te befpeuren zyn; en daar het
Halsfchild van dien rondsom geel bezoomd is, wordt men die zoom by dezen
alleen aan beide de zyden van 't zelve gewaar. De oogen van dezen Kever
zyn meer bruinachtig, dan blaauwachtig, en voor aan den kop is, boven den
bek, ook een geel boordzel, gelyk aan den voorigen.
5- 9-
De Fig. toont ons , hoedanig de ondervlakte van dezen Kever gefleld Pig, 4.
z y : dezelve is wel naar een Wyfje afgebeeld, maar het onderfcheid des geflachts
beftaat ook hier alleen in de voorpooten. De hier afgemaalde ondervlakte
doet ons duidelyk bemerken, dat deze Kever van den voorigen onderfchei*
* Het zal den geeerden Leezer waarfchynlyk nog wel voorftaan , in de befchryving der eerße
Tab. geleezen te hebben, dat de Heer Röfel aldaar in §. ir. en §. 13. gewag maakc van eene
foort van Water-Kevers, welke met die foort, die hy op Tab. I. afgebeeld heefc, uitgenomen
de Vleiigels van 'c Wyfje, (als welke niet, gelyk die van 't Wyije op Tab. L, geribd, maar,
zo als die van 't Mannetje, glad zouden zyn, ) zo veel overeenkorail heeft; dat hy 'c onnoodig
oordeelde 'er eene byzondere Afbeelding van te inaaken. En 'c is uic de voorgemelde §.
13. blykbaar dat hy 'er deze foort, waar van hier gefproken wordt, niet door vcrftaan kan
hebben; fchoon dit Wyfje, gelyk hy hier in 7. zegt, even zulke gladde vleugelsheeftalshet
Mannetje. Byaldien hy nu, noch hier, noch by die foort van Kevers, in §. 11. en §. is.aangehaild,
mis gehad heeft; zo moet 'er nog eene andere foortvan zulke Water-Kevers zyn; van welken
het Wyfje volkomen gelyk is aan hecWyfje, o'pTab. I. Fig. 10. afgebeeld, tenaanziender
geftreepteof geribde bovenvleugels en den bruin-geeJen zoom ;mäar dat^metopzichttothecfp-tze
achterlyf, meer overeenkomft mec hec Wyf j e der tegenwoordige Tab. il. F/^. 4. zon hebben. Ter
beveöiginge hier van dient, dat ik zodanig een Wyfjes Kever kenne, welke dien op Tab. I. Fig.
10, ten aanziender vleugelen, volkomen, maar, ten opzichte van 't fpicze achterlyf, dien van
Tab. II. Fig. 4. veel meer dan den anderen, dien ik insgelyks kenne, gelykt.
K L E E M A N N ,
V 3
lipiliiiÌÌf!
i f - l l
l i i l l l ä i y
it.ii