54 E E R S T E CLASSE
TAB. Ill.dasr in TE befpeuren, De Fig. ftelt ons dezen Kever vliegende voor cogen;
waar lût wy zién, dat zyne doorziditige Ondervleugels veel langerzyn
dan de Bovenvleiigels ; dezelven zyn bruinachtig van koleur, en met donker-
• bruine aderen en ribben voorzien: waarin zy met de Ondervleiigelen derKevers
van Tab. II. volkomen gelyk zyn. Met gedeeke der bovenviakte van 't
achterlyf, dat naar gewoonte door de bovenvleugels bedekt wordt, is by dezen
blinkend llaal-blaanw; voor 't overige hebbe ik niets byzonders aan deze
Kevers kennen befpeuren. Ik behield ze vry eenigen tyd in 't leven; en bevond
dat onder het bloeifel, waarmede ik hen opkweekte , de witte Vlierbloem
hunne aangenaamfte fpyze was ; maar hunne paaring, om welke na te
gaan, ik ze zo lang trachte te behouden , kon ik niet afwachten : hierom
l l a k i k z e ten laatilen met Speiden vaf t , om ze onder de andere Aard-Kevers
myner Infeileii • verzamelinge te bewaaren.
S. 6.
Het nut, dat deze Dieren in de Waereld doen, beftaat onder anderen ook
daar in, dat de een den anderen tot fpyze dient Wy hebben dit meermaals
omirent de Infetlen waargenomen : ennademaal niet alleenbet eene Infeftaan
het andere tot voedzel moet verilrekken , maar dat ook andere Schepzelen
hunne fpyze daar aan vinden; zo is't geen wonder, dat onze Kever-Wormen
insgelyks, fchoon ze, wat htm zelven betreft,nooituit de aarde tevoorfchyn
kruipen, nochtans in dezelve niet voor aile vervolging vry zyn. Veelenzyn
van gevoelen , dat de Mol geene oogen zou hebben , maar D E K H A M beweert
in zyne Phjßcotheobgic of Godgelecrde Natuurkunde, pag. l o i , 102. hettegendeel
* ; het zy nu dat de een of de andere gelyk hebbe, dit is zeker, dat
de oogen voor den Mol. in den aarde van weinig nut können zyn ; dewyl hy ze
t o c h , zo hy ze al hadde, om 'er geen letzel aan te krygen, zou moeten fluiten
; edoch, fchoon dit waarheid zy, de Mol weet des niet tegenftaande de
Kever-Wormen zo wel als andere Wormen te vinden ; en ik zou nietkonnen
zeggen, of onze Kèver-Wormen wel een grooter Vervolger, dan den Mol ,
te vreezen hebben.
De
• Dat de Heer Drrtam niet ten onregte , maar op goedeii grond, aan den Mol oogen toegefchreeven
hceft, daatvan ben ik, door eene naamvkeuiige befclioowing van dit Scliepzel, ten vollen
veizekerd geworden ; nademaal ik aan het zelve twee zeer kleine oogen onidekt liebbe ; welken
niyns oordcels, zo diep in den kop zitten , dat iiy "er niet ligt letzd aan krygen könne.
En den-yl tiy 'er inede voorzien is , moet by ze ook können gcbmilien ; want de ivyzs
s'cliepper der namure iiecft jiiets Olinnt voortgebragt.
KLEEHAriN.
j j E a A A R D- K E V E R S. Tai. III. 5 5
T.«. III.
De sroole zwart-bruine KE V E R : henevens eetiige Byvoegzels,
die tot de hefchr:jving ÄR M A I - K E V E R S bebooren.
De g r o o t e zwart-brnine Kever, onder op onze Tab. IM. Fig 6. fgf"Tab-m.
beeld is hier alleen geplaatft, om dat de ovenge ruimte zulkstoehet.Äämaar
niet uit een denkbeeld , als of hy onder de Goud Kevers te rekenenwa-
Te Echter behoort hy onder de eerfte Claffe der Aard-Kevers; dat aan zyne
beide voorlle Pooten te zien is ; als welker middelUe en grootfte lid by
zvne breedte, ook nog twee of drie fpitze takken heeft Ln fchoon hy ten
aanzien der geftalte met de overige Kevers in veele ftukken overeenkome.
is hy nochtans in grootte en koleur zeer onderfdieiden van d^e ven. IK
hebbe den Liefhebberen myner Hiftorie der Infeaen hier de af beeld,ng van
dezen Kever te eerder willen mededeelen, om dat ik twyifele, of ik wel 001t
den Worm , waar uit hy ontftaat, zal vinden. Hy is my tot nii toe geheel
onbekend geweeft; door dien ik hem noch in eenig Cabmet gezien , nocn m
eenige befchryving der Infeden afgebeeld bevonden hebbe. Ik ontdekte denzelven
, wanneer ik eens in de maand Augußus eene wandeling deed, en door
het vinden van nieuwe Infeden myne Verzameling zocht te verryken. Ik ontdekte
hem van verre, zittende aan den tak van een Wi lgeboom, en zyne donkere
koleur was oorzaak, dat ik hem in't begin voor het Wyf j e van een V liegend
Hart of Boom-Kever aanzag; doch nader komende, vond ik tot myn
grootfte genoegen dezen onbekenden en vreemden Gail. De gantfche bovenviakte
van zyn' lyf is, benevens de zes Pooten, blinkend zwart brum van
koleur; maar de leden of ringen van zyn tamelyk dikke en lets fprs toeloopende
achterlyf zyn wat helderer bruin, en even zo vertoonen zieh ook de
L i r e n , waarmede de ondervlakte van de borft bezet is ; de eenigzms kleine
Sprieten eindelyk hebben maar kleine Blaadjes of Kolfjes. Uit dezen, zo als
mede uit het dikke lyf des Kevers, zou ik byna beüuiten, dat hy een Wytje
moet weezen; maar ik hebbe, als gezegd is, nog nooit een anderen dergelyken
Kever gezien ; en moet het derhalve aan 't geluk overlaaten, ol ik door
den tyd in ilaat gefteld mogte worden, om'er den geeerden Leezeren eenom-
Ständiger bericht van te können geeven.
Na de befchryving der Mai-Kevers, hebbe ik nog eenigen hunner grootfffr
Woimen, met alle zorgviüdigheid opgekweekt; en naderhand, in 'tjaar 17441-
mm
J t
I f í:-