i l : : -
tV' 218 T W E E D E C L A S S E
den terltond bedach , om ray van een goed aantal dezer Worjnen Fe rooreen
had r?d ii n h™^ ' ^ ^ ' ^ ^ e menigte, tot^^yn öogmeSne
een had, wcrdik wel haart gewaar, dat ze, gelyk andere Wormen der wäterdezenzelden
meer dan anderhalf duin,. 'l„ koieur zyn ze ™n d S ver-
"^deplaats heeftin de daaruit voU^mende
phen; waar door ze eene nog des te prächtiger vertooning maaken.
5-
I. De 1«= Fig. vertoont ons zodanig een Worm, die eene brnin-seelachtise kn
kur heeft ; en m dezen zullen wy nu de voornaamtte deelen v a r d f r Ä
« n befchouwen. Het yf van dien Wormis. in vergelykingmetdatdervoor
f f n f h' "" dikkerdanit lyffefve Van
vooren heeft hy een paar fpneten, welken die der reets befchreeven Wormen
in iengte overtreiFen en mt drie Jeden beilaan ; van welken het i L r a ^ S
dunner en fpitzer is dan 't geen aan den kop zyne inleding heeft Kon daar
nevens l^aan beule de oogen , die wel iets donkLer van koieur "yn dan he
ovenge lyf, maar niet groot genoemd können worden. Aan den kop v o S ee"
l.d, dat men e.genlyk den hals kan heeten; en onder denzelven z.t het fer f e
of voorile paar der zes pooten; dat wel tamelyklangen dtm, maar e^Tykech
donkere vlakjes, tot aan den onderiten klaauw, befpre^eld
Aaall den hals ,s een ander lid, dat. met het volgende, waar aand^vCel
fcheeden vaft zitten , het borstauk uitmaakt. Van boven over 't zelve loolen
i ^ r T ^ e J n ' n f ' ¡" d e lengte, en van onde' n heb n d^/n"
vlakte vn,? V h vleugelfcheeden zyn digt aan de bovenvlakte
van c achterlyf gelegen, en ongeveer drie linien lang? Het achterlvf
beftaatuitnegenleden, welken in iede?inkerving , door e l i e o Ä r s ^
pen
DER W A T E R-I N S E C T E ISr. Tah. IX. 215
pende rei van langkwerpige puntjes onderfcheiden worden ; en aan het laatfte Tab, l a '
lid zitten drie fty ve Roei-vederenwaar van de twee buitenften omtrent een
halven duim lang zyn, en de middelfte of bovenile ieis korter is. I5eze Roeivederen
intiiffchen zyn niet zo vlak en breed, als wy dezelven aan de volgende
kleiner foorten zullen vinden; maar gelyken naar een Rietblad, dat drie
fneden heeft: zy hebben bruine vlakken, welken de daar tuffchen ftaande heideren
in de breedte niets toe geeven. VVanneer de Worm ruft en ftille zic,
legt hy deze Roeivederen menigmaal zo digt te zamen, dat men ze byna voor
eene enkele veder zoude aanzien; maar in 't zwemmen kan hy ze verre
van een fpreiden; hoewel ze aan de inleding genoegzaam op een puncblyven.
Op andere tyden beweegt hy ze ook wel in 't itille zitten ; wanneer
hy gemeenlyk den kop wat om hoog houdt, en de Roeivederen, benevens het;
achterlyf, gelyk den llinger van een uurwerk, beurtswyze heen en weder doet
gaan. In 't zwemmen maaken deze Wormen genoegzaam geene andere beweeging,
dan de kleine ViiTen met hunne ilaartvinnen doen, en dus zyn ze
hierin van de voorige Wormen der Waternimphen onderfcheiden; aange-.
zien dezelven , gelyk gezegd is, hun zwemmen bevorderen, door het inzuigende
en iiitlpuitende water van 't achterlyf. Nochtans fcheppen de tegenwoordige
Wormen ook geen lucht door den bek, maar mede door 'c
achterlyf; dat men duidelyk befpeuren kan, wanneer ze in een helder glas,
met water bewaard worden.
§• 3-
In de 'i.^^Fig, zien wy een dezer Wormen, die. in plaats van eene bruin- Tig, s.
geele, eene groenachtige grondverwe heeft; doch voor 't overige , even als
de andere, met vlakken en ftreepen vercierd is. Dus zyn'er nog anderen, die
nu helderer, dan donkerer van koieur, maar nochtans in geftaite en alles aan
elkander gelyk zyn. Hunne fpyze beftaat in niets anders, dan in zulke leevende
Water-lnfeilen, die zy met hunne gantfchbyzonderevangtangbetrappenen
bedwingen können. Zy draagen deze vangtang insgelyks als een Masker aan de
onderzyde van den kop, en dezelve reikt bykans tot aan het borstiluk;echter
is ze, zo wel geöpend als geflooten, van een geheel ander maakzel, dan de
voorgaanden; om welke reden ik dezelve ook in de 3' ' en 4'!» Fig. op tweeerleie
wyze afgebeeld hebbe. De Fig. vertoont deze vangtang, benevens den F'g- 3-
kop, zo als ze tegen de ondervlakte geflooten aan ligt; en indiervoege als da
Worm dezelve gemeenlyk draagt, wanneer hy ze 'niet tot de vangll gereed
houdt. In deze ligging heeft ze veel overeenkomil met een geflooten Helm:
nevens haar ziet men ter wederzyde de uitflieekende oogen ; en dewyldezeFiguur
door 't Vergrootglas afgebeeld is, zo kan men ook de beide fprieten, met
derzelver leden hier nog beter onderkennen, dan ze in hunne natuurlykegrootte
befchotiwd können worden.
Ee 2 §. 4 .
I