• ü •
V O O R R E D E .
zoeking der Infeflen lieeft aangedreeven. Myn oogtnerk is altoos
edeler gewceft ; „ademaal ik zulks en ten pryze des
Scheppers , en ten nutte der Menfchen , ondernoraen hebbe.
In hoe verre ik daar omtrent geflaagd zy, laate ik aan 't oordeel
der geenen, die bekwaaraheids genoeg h e b b e n , om 'er over te
können oordeelen. Dit zelfde zal inmiddels ook in het toeko
mende myn oogmerk blyven ; des ik niet voldoen könne , aan
de begeerteder genen, die niets anders dan bonte Viinders in
myne Verzameüng wenfclien te vinden. Voor 't overige zal ik
al wäre het dat dit Iwudc Deel niet zo veel goedkeurings von!
de, als het Eerite heeft weggedniagen; echter vvel te vrede zyn
als het flechts aan eenigen gevalle. En dat het aan zodanige
L.efhebbers niet ontbroken heeft, daar van ben ik , toen het
Stukswyze is uitgekomen, genoegzaam overtuigd geworden ; dewyl
'er verfcheiden ßegunfti^ers geweeft zyn, die my ter voltooijinge
van hetzelve allen mogelyken byiland verleend hebben;
't welk my meermaals bewoogen-heeft, om hun, ter behoorlyker
piaatze , den verdienden lof te geeven ; en my hun
ook nog by dezen hartlyk doet dankzeggen. De genegenheid
dier Begunffigers zal my ook in het toekomende verder aanfpooren,
om de, naar 't uiterlyk aanzien, allerhaateljkfte en af-
Ichuwelykfte Schepzelen te onderzoeken ; welke moeite my,
behalve door der zulker Gunft , genoegzaam beloond zal worden,
als ik het geluk niaar hebbe van de eenvoudigen te overtuigen,
dat de vinger Gods ook in zulke Schepzelen befpeurd
kan worden: en dat het eene domme en Godslafterlyke meening
IS , te gelooven, dat de, naar het uiterlyk aanzien, fchadelyke
Schepzelen en Infe&n hunnen oorfprong niet van een goeden
Schep-
V O o R R E D E .
Schepper können hebben;maar van den Vyänd des Goeden voortgebragt
zouden zyn.
NB. „ Wy können niet wel nalaaten , hier aan 't elnde dezer
„ Voorreden nog te piaatzen, het welgepafte Vers van den
„ Heer D. G. L. HUTH, door hem gemaakt op de Uit-
„ gave van dit Tweede Deel van de Natuurlyke Hißorie der
„ InfeBen, en getyteld TOEVALLIGE GEDACHTEN &C.
„ Het luidt, in 't Nederduitfch vertaald, aldus:
Heer R ö s e l , uwi Konst heeft, op een eeile wj's',
Zo tot des Scheppers Löf, als tot der Duitfchen prys,
0ns reets in 't Eerße Deel de Viinders willen toonen.
Die, met veelprachts vercierd, in uvj Ceuießen woonen.
Nu, in dit Tweede Deel, toont gy, met welk een vlyt
Gy aan 't Infeäen Werk beßeed hebt uwen tyd;
Vermits nog niemand ooit, door lief de en lust gedreeven,
Zo groot een aantal beeft getekend en iefchreeven.
De