ng.
fig. 3.
fi¡.
l i
I4Ä E E R S T E CLASSE
TM. I. Deze onderzoeking begon my alrede te verveelen, wanneer ik hetgeluk had
van een paar Water-Kevers in een moeras te vangen, welken bezig waren meE
te paaren, en aan elkander vall zaten. Ik nam dezelven in een glas met water
gevuld mede naar hnis, en het Wyfj e lei , na verloop van eenige dageii,
veele ovaal-ronde, geele Eieren, welken in de Fig. afgebeeld zyn; die allen
op den bodem van 'c glas nederzakten, en 'er 00k bleeven liggen. Doch
toen ik naderhand ontdekte, dat deze Kevers, uit honger, elkander begonnen
op te vreeten, moeft ik ze in een ander glas Over doen; vreezende, datzeook
die onbarmhartigheid aan hunne Eieren mogten oeffenen.
Na verloop van S a 12 dagen zag ik uit deze Eieren , niet een byzonder
vergenoegen, louter kleine Wormen voortkomen; welken het water gantfch
levendig maakten, door zieh in het zelve gezwind en fris heen en weder te
beweegen. Doch myn vergenoegen wierd nog veel grooter , toen ik deze
Wormtjes, door een Vergrootglas , wat naauwkeuriger befchouwde, en uit
hunne gedaante duidelyk zag, dat ik hier dezelfde Worraen ontmoette , waar
aan ik reets zo veele vergeeffche vlyt belleed had; dat my nu geenzins berouwde,
vermits ik myne aangewende moeite eensklaps rykiyk beloond zag.
Nu was myne meeile zorge maar, met welk eene fpyze ik deze Wormen voedenzoude:
maar zy verzorgden zichzelven ; en het was hier, aarthoiidtzyn
aart," dewyl deze Infeaen-familie, met gelyke onbarmhartigheid , als de üuders
onderling betoond hadden, elkander opvrat.
S- 4.
Binnen 4 of 5 dagen hadden deze Wormen reets de grootte van de ai"« Fig.
en daar op veranderden zy voor de eerile maal van hiiid; welke raen echter,
wegens haare tederheid, naauwlyks in 't water zien konde. Na verloop van
nog vyf dagen, hadden de meeften de grootte van de Fig. en vervelden
voor de tweede maal. Maar dewyl ze geduurig voortgingen met elkander op
te peuzelen , en bygevolg hoe langer hoe minder in getal wierden, moeft ik
bedacht zyn, om dit kwaad voor te komen. Ten dien einde gaf ik hun eenige
andere kleine Water-Infeften tot fpyze, en verhinderde daar door, dat ik
dit gantfche broediel niet ten eenemaal verloore. Na dat ze de grootte der
4<i= Fig. bereikc hadden, leiden zy de derde huid af, en toen moeft ik hen al
meer en meer zodanige Water - Infedten verfchaffen , die geene harde fchale
hadden, en levend waren: want al wat zonder beweeging was , raakten zy
niet aan. Hierop kreegen eindelyk myne Wormen hnnne rechte lengte en
grootte; die, by de meeil volwaifen, op ruim 2 duimen loopt. Toen zag ik
aan
D E R W A T E R-I N S E C T E N. Tai. I. 147
aan deze zo gelukkig opgekweekte Wormen, zelfs zonder Vergrootglas, dat TAB. I.
het zodanige Wormen waren , als ik raenigmaal in de ftilftaande wateren,
poelen en moeralTen gevangen had; en die man, benevens andere foorten,
aldaar 00k alle jaaren in de Lente, Zomer en Herfll vinden kan.
s- 5.
Doch dewyl 'er verfcheiden foorten van deze Water-Wormen zyn, zo
zullen wy nu de Eigenfehappen en Kentekens van den tegenwoordigen wat
naauwkeuriger befchryven; op dat men weeten möge , in hoe verre hy van de
volgende foorten te onderfcheiden zy. Zyne koleur is meerendeels graauwachtig
bruin; hoewel ze onder aan den buik, die 00k als doorzichtig is, altoos
ietshelderer geelachtig valle, dan op de bovenvlakte. Het lyfis rondachtig,
en loopt naar achteren fmaller toe. Met opzicht tot den kop is voornaamlyk
aan te merken, dat dezelve, in vergelyking met anderen dezer foorten
, hier groot is, en van zodanig eene ronde gedaante, dat men hem gevoeglyk
Linzenvormig noemen könne; hoewel hy van vooren breeder zy,daa
van achteren. Aan ieder zyde van den kop ziet men zes kleine, zwarte punten
, die in de manier van Spinnen - oogen te zamen ilaan; en onder dezen
ontdekt men het eerile cn langfte paar dünne Sprieten , welken 2 of 3 Leden
hebben. Na by dezelven wordt men deVang -tang van dezen Wormgewaar;
welke uit twee kromgeboogen dünne en fcherpe fpitzen beftaat; die de Worm,
naar verelfch, of verre van elkander, of naauw te zamen trekken kan; en van
welker nut en gebruik hier na gefproken zal worden. TuiTchen deze Vangtang
flaan nog twee paar, of 4 andere iprieten, die echter korter zyn dan het
eerfte paar. De bovenvlakte van de voorfte helft van 't lyf vertoont weinig
cieraaden; maar de achterfle helft is met veele tederepunten, opdewyzevan
een fchulp, vercierd. De hals is dun, en niet ongelyk aan een halsband. Het
daar op volgende lyf beilaat uit twaalf leden of ringen, van welken het eerfte na
den hals het grootfte en dikfte is, waar tegen de overigen allengskens afneemen
en kleiner worden. Van boven hebben deze leden, gelyk de Kreefteftaarten,
eene fchubbige bedekking. Midden over den rüg loopt, van den hals tot
aan den ftaart, een helder bruine ftreep; en ter zyden zyn de fchubben ook
heiderer, dan boven by den gemeiden ftreep. Het laatlle Komp toegepunte
lid is naaft het eerfte't langfte, en 't naafte daar aan is flechts iets kleiner.
Van vooren heeft deze Worm, gelyk anderen dezer foorte, zes pooten ; welken
uit vier leden beftaan, zeer dun, en van onderen met eene rei tedere hairtjes
bezet zyn. Aan het achterile en laatfte lid heeft hy twee afhangetide, even
groote, tedere en weeke fpitzen , die aan de zyden derwyze met hairtjes be- '
zet zyn, dat ze genoegzaam twee vederen vertoonen. Diergelyke hairtjes
vertoonen zieh ook ter wederzyde van het laatile lid des Worms; doch deze
T 2 zyn
. I i i » ! : . :
mm
teiililii-'