' É
1 7 1 E E R S T E CLASSE
TAB. IV.welk tuflchen de vangtang ftaac, in eene geduurige beweeging !S: tenminften
hebbe ik zulks meer dan eens waargenomen, en ik twyffele derhalve niet,
of dit lid wel tot iets anders dan tot zaigen gefchikt zou zyn.
Na dat 'er nu weder R dagen verloopen waren , verloor myn Worm andermaal
den eetlust ; en liet, ten aanzien der Infeaen, die tot hier toe zyne
lekkere beetjes warsn göweeft, eene grooce onverfchilligheid blyken. Hierom
begoii ik op nieuw beducht te worden ^ dat ik heni , nog voor zyne
verandering van gedaante , zou verliezen ; te meer , dewyl ik tot nog onkundig
was, of hy grooter moeft worden, en bygevolg wederom vervellen
zou: en dewyl men by diergeiyke gelegenheden alles beproeven en onderzoeken
moet, om zeker te gaan, zo verzuimde ik 00k nu mynen Worin niet;
maar, denkende dat mogelyk de tyd zyner veranderinge gebooren was, zo
bragt ik hem in een pot, waarin hy naar welgevallen water of aarde kon
hebben. Ik zag ook , met veel vermaak, wel haaft, dat ik voor ditmaal
in myne meening niet bedroogen was : want de Worm had naauwlyks een
dag in dien pot geweeft, of hy verborg zieh onder de zoode , waar mede
ik de daarin zynde aarde bedekt had. Otn hem nu in deze nieuwe wooning
niet zo ras te ftooren, deed ik myne nieuwsgierigheid drie dagen gew
e l d a a n ; doch na verloop van dezelven zag ik eens naar myn Worm, en
bevond, dat hy reets eene ovaale holligheid vervaardigd had, waarin hy te
zamen gekromd rufltte. iVaderhand bezag ik hem zorgvnldig ten minften
eenmaal in de week , maar ik kon in langen tyd geene andere verandering
aan hem befpeiiren, dan dat iiy korter en dikker wierd; dit gaf my ten minilen
zo veel trooft, dat ik my nog van zyn ieven verzekerd hielde; aangezien
hy anders zo wel in de dikte als in de lengte zou afgenomen hebben.
Na dat hy eindelyk vier weeken in zyn hol verblyf gelegen had, verfcheen
hy in de geilalte van zodanig eene Pop, als wy in de 8"= Fig.voot
ons zien.
§. II.
Deze Pop heeft eene groenaehtige wit-graauwe grondverwe. Haare deelen,
als de kop, de pooten, de fprieten en vleugelfcheeden, liggen aan de
ondervlakte van 't lyf, byeen; en zyn, niettegenilaande de huid, met welke
zy omgeeven worden, zeer duidelyk te onderkennen. De geboogen hals
15 boven den kop met bruin-geele hairen bezet , en de in den kop zitten.
de oogen zyn bruin. De Jeden van 't achterlyf vertoonen zieh aan de zyden
met groenachtig-witte hairen bezet; en aan 't achtereinde ziet men
een geel lid , da
met eene fikkel
dat met twee fpitzen eindigt, en zeer veel gelykenis heeft
•iel of halve maan. Deze Pop was voor 't overige zeer ge-
BER W A T E R-I N S E C T E N. Tab. IV. m
voeIig,'en de minfte aanraaking kon ze ten eerften in beweeging brengen; TAB. IV.
des ik met goeden grond mogte hoopen, dat 'er eindelyk het Schepzel,hetwelk
in de Poppenhuid verborgen zat , uit te voorfchyn zou komen. Het
zelve verfcheen ook, na verloop van 10 dagen : want toen zag ik in de
holligheid, waar in de Pop bevoorens gelegen had , benevens de ledige
huid, een Witten en nog gantfch weeken Kever;.dien ik derhalve nog zo
lang liet liggen , tot dat hy zyne behoorlyke hardigheid en ilerkte bekomen
had. Toen ik hem eindelyk na 8 dagen weder bekeek , bevond ik
hem volmaakt; en ik zag ten zelfden tyde, tot myn grootfte vergenoegen,
dat het de eigenite Water-Kever wäre , wiens oorlprong my tot dien tyd
toe onbekend was geweeil, en dien ik hier op Tab. IV. afgebeeld en voorts
befehreeven hebbe.
y 3 V O O R .
• ;,! j'iS.i
• i