hl;
N i
24 VOORBERICHT TOT DE EjersteCLASSE
T-«. E. Clafle behoort; doch het geweft van zyn gewoone verblyf is my
geheel onbekend, en ik weete iiiet dat ik 'er ooit eenige afbeelding
of befchryving van gezien hebbe. De hoogte des lichaams
overtreft byna zyne breedte; de kop is rtomp en dik , en boven
deszelfs kleine oogen ilaat een paar opwaarts gerigte, körte en fpits
toeloopende Hoornen; weshalve hy biilyk onder de gehoorndeKe.
vers te rekenen zy. Het borstiluk is niet alleen zeer dik en groot,
maar het heeft ook eene gantfch byzondere verhevenheid ; welke,
naar vooren, met eenige icherpe en hoekige fpitzen voorzien is. De
harde Dekvleugels zyn, naar de langte , met verdiepte groeven en
inkervingen doortoogen ; waar door 'er dan ook noodwendig eenige
langwerpige verhoogingen op moeten weezen. Naar de geitelieniffe
van 't lyf zyn ook de pooten gefchikt; zynde naamlyk zeer kort, en
daar benevens aan de bovenfchenkels tamelyk dik; doch voor 't overige
is 'er , omtrent hiin maakzel , niets bvzonders aan te merken.
D e koleur van dezen Kever is, aan het borstiluk, aan den kop , en
aan de bovenfchenkels der pooten , mitsgaders aan de ondervlakte van
't lyf, zo fchoon goudblinkend groen , als ze ooit aan de prachtig.
Ite Goud-lCevers weezen kan; doch op zommige piaatzen, voorraamlyk
op de Vleugeldekzels, valt ze iets meer in 't zwarte dan
in 't groene : maar of dit aan den ouderdom van het Infecft , of
aan zeker daar over geilreeken Vernis, toe te fchryven zy, laate
ik Over aan die genen , welken dit beter können nagaan. Ik ¡hebbe
'er geene van die foort gezien, dan alleen het Origineel , naar
't welk ik deze Afbeelding getekend hebbe ; dat by ons in een
voornaam Kabinet gevonden wordt, en zeker Begunftiger van mynen
arbeid ray toegeftaan heeft, te mögen aftekenen; waarvoor ik
hem nogmaals verplicht ben. De hierop volgende is
Een
mcll: hebben. Zyne gantfche g e f e i t e , byzonder die der Pooten , heeft zo veel
o v e r e e n k o m a wct die der Pooten van onzeMei ikevers, datmendaaruitligt kenne
o p m a a k e n , dat ze tot even het zelfde gebruik, naaralyk, tot het graaven, zwabbercn
en omwroeten m den drek , belkrad zyn. Voorts fchynt dezen Kever ook
hec kleine driehoekige Vleugellchildje op den rüg, achter het borstftiik, te ontb
r e e k e n ; gelyk du aan meer Mestkevers ontbreekt, (want ik kan niet zeggen aan
a l l e n , gemerkt iny Wyfjes-Mestkevers bekend zyn , die zulks duidelyk vertoo-
B e n , ) cu dus heeft hy ookinditilukmetdezulkeneeiienierkelykeovereenkomit.
K L E E M A N N .
D E R A A R D - K E V E R S . 25
TAI. D. Eenkkine, donkerhruine'tiv.vsiiiooK-Ñ-Ks.vc.^, met twee ^
kleine Scbouäerfpitzen." "
De eigenlyke verblyfplaats van dezen Kever weete ik zo min als
die van den voorgemelden te bepaalen f ; echter fchynt hy my toe
v e e l overeenkomft te hebben met den genen, dien P E T I V E R in zyn
Gazophß. Not. & Art. Dec. I. Tab. 8. Fig. 4. afgebeeld vertoont. l-l_y
noemt denzelven Rhinoceros Lußtanus , niger , fplendens , vaginis
flriatis, of de Portugeefcbe, zwarte, blinkende Neushoorn-Kever, met
geßreepte Vleugeldekzelen , en heefc hem van een Vriend gekreegen,
die
* Deze heet by Linmm L U N A R I s . Zie Syjl. Nat. Cl. Ort!. I. pag. 346. Num 8.
K L E E M A N N.
t Vermits ik het verblyf van dezen Kever, die insgelvkseenMeflkever is, ontdekt
h e b b e , zo kan ik 'er nader bericht, dan de Heer Wifel geeft, vanmededeelen,en
m e l d e n , dat hy ook in Duitfehland te vinden is. Dezelve is my niet alleen eens
van myn Oudften Broeder, Jolmn IVolfgang Kleemann, een bekwaara Landfchnpf
e l i i l d e r , voor omtrent driejaaren, nog leevendtoegezonden; met bericht,dat hy
in de Landilreek van Pbilipsburg aan den Rhyn gevangen'was; maar ik hebbe denz
e l v e n naderhand verfeheiden maalen zel f , in onze Landdreek, of in de Weiden,
altoos in' t Voorjaar, en doorgaande in de Koe- of Olfen-meit befpeurd. Zyne
koleuren zyn my fteeds meer blinkend zwart dan donkerbruin voorgekomen, enik
heb bevonden, dat hy in de vluebt een helder gebrom inet zyne Vleugelen maakt;
als mede dat hy by nacht veel leevendiger isdanby dag; waar tiit ikbelluitc,dathy
onder die Infeften te rekenen z y , welken meerendeels by nacht hun voedzel zoek
e n , paaren en vliegen. Nopens de befchryving, door den Heer B^/ei hier van hem
g e g e e v e n , daar omtrent hebbe ik hec volgende nog aan tc merken. Geduurcnde
z y n leven draagt hy zyn Kopfehild niet z o ingetrokken , als hy in de 2<ie Fi f í afgiibeeld
is. Hy heeft, van onderen befdioiiwd,kogelrondebIinkendezwarteOogen,
d i e , door een Vergrootglas gezien, zieh netvormig vertoonen; dewyl ze , gelyk
by anderen onzer Infeñen, uit zeer veele kleine oogen te zamen geñel d zyn. De
S p r i e t e n , welken hy intrekken, en onder het Kopfehi l d verbergen kan, zyn geela
c h t i g - b r u i n , en aan 't voorlle lid met drie bladcrachtige deelen, hoedanigen meer
M e l l k e v e r s hebben, begaafd! dezen laat hy zelden anders dan in 't kruipen zien.
Z y n gang is , als die van anderen zyns gelyken, tamelyk langkzaam ; gemeenlyk
draagt hy den Kop nederwaarts geboogen , als o f hy 'er'iets mede opgraaven wilde,
w a n n e e r men hem aanvat, trekt hy veelal den Kop, nevens de Pooten en' t L y f ,
t e zamen, het welk meer diergelyke getoornde Rever s , maar niet alle de Mellkev
e r s , doen. Behalve dezen gehoorden Meftkever , kenne ik'er nog me e r , welk
e n i k , benevens het W y f j e , dat echter geen zogrootenhoorn, alshet Mannetje,
II t' '' " g afgebeeld onder 'c oog der Leezers hoope te brengen, inge.
Talle het te lang zou aaialoopen, eer i k de w y z e h u n n e r V e i anderinge kundi g worde,
K L E E M A N N .
D
J !