l ä ^ t i i
„irfiSip
' 3 4 D E R D E CLASSE'
TAB. II. ge deelen zyn zwart. Eene andere is iets fmaller, maar lang van lyf, enderzelver
helder-roode Dekvleugels zyn met twee groote en even zo veelkleinevlakken
getekend. Op dezevolgt, ten aanzien der grootte , de tegenwoordige
foort, die wy nu wat omftandiger zullen befchryven. Ook ziec men 'er eeni.
gen, welker Dekvleugels Oker-geel, en met zwane punten vercierd zyn; by
anderen zvn dezelveii donker-geel , met heldere langkwerpige vlakken; zommigen
zyii zwart, en hebben na geele , dan hoogroode punten en cieraaden,
en wat dergelyke verfeheidenheden 'ermeer mögen zyn. ,
'ti".
S. 2.
Indien wy nu deze gemeide derde foort wat naauwkeuriger onderzoeken willen,
moet vooreerft de Worm, waaruit ze voortkomt, befchreeven worden. De.
zen Wormvindtmen niet alleen in 't voorjaar, maar ook den gantfchen Zomer
door, op de bladeren van verfcheiden gewaffen, alwaar hy bezig is met
het zoeken en verteeren der bladluizen; men vindt hem van verfcheiden ouderdom
en grootte, doch altoos enkelvoudig of alleen; en fchoon hy ook eenige
reizen van huid verandere, zo blyft hy echter altyd van eenerlei maakzel
FI, I. en koleur. De i®' Fig. vertoont ons denzelven in zyne volkomen grootte en
' geftalte; zyne grootfte lengte zal omtrent een halven duim uitmaaken; enzyn
langkwerpig lyf is van achteren fpitzer dan van vooren; ook draagt hy het laatfte
lid eenigzins om hoog gekromd. De grondverwe van dit lyf is, zo wel
als die van den kleinen kop, blaauwachtig - graauw ; maar de laatfte heeft een
zwarten Zoom, en eene kleine gebit-ang. De elf of twaalf leden, welken het
lyf uitmaaken, ziet men met veele verheven hoekige fpitzen bezet, die meerendeels
zwart, doch ook ten deele oranje - geel zyn. Van deze koleur ftaan
'er twee op het kleinfte lid naaft den kop, op het vo%ende lid zyn 'er weder
twee iets grooter te zien, en het vyfde en achterile lid hebben 'eraaniederzyde
twee, die digt aan elkander ftaan. De zes tedere en iets lange Poeten,
met welken hy eene gezwinde beweeging kan marken, zyn zwart.
Wanneer deze Worm ter veranderinge ftaat over te gaan, maakt hy zyn
achterfte gedeelte aan een blad of takje vaft, en dewyl men geen het minile
Spinzel aan hem ziet, moet ziilks noodwendig door eene lymachtigeftoft'egefchieden,
die door den regen niet losgemaakt kan worden. Hier op wordt hy
allengskens korter en dikker; het welk echter menigmaal naauwlyks een dag
duurt, of de Wormhuid fpringt van vooren op den rüg in ftukken, en de nieuwe
Pop kan ze vervolgens door eene geringe beweeging geheel afftroopen; alhoewel
ze, ter piaatze daar de Worm zieh vastgemaakt heeft, iets te zamen
gefchooven blyve hangen. Vermits men nu aan deze huid van den Worm het
voederaal, of het overgebleeven der l'ooten ziet, zo zyn zommigen op die
ge-
PER A A R D - K E V E R S. ' Tai. II. 135
. ¡.eraakt dat het voorfte deel des Kevers nie het achterfte deel des l'u,. II. lisfeSSHSSHS
vooren waren, kan zien.
PoD zelve is van vooren het dikite, en loopt naar achteren fpits toe,
• 1 W k te zien is. Haare grondverwe is Oranje-geel, en m r . i - -
f e S . : zyn me'nigÄen Larte punten e í vlakken ^^ "en. Zy wor^c gantfch
ftlf en hard en heeft in't geheel geene beweegmg; doch na veertien dagen
die haTve kegelvormige, hoogroode Marien-Kever u.t te voorfchyn,
d?en d f V r vertoon ! In l e ^ eerften aanvang heeft hy juist die gedaante 3.
r o í niet dewyl hem zo wel de vleugels als de koleur, ontbreeken; rnaar hy
S t naauw yl« een half uur noodig'om volmaakt te worden. hds- h«
w ftuk de kleine kop, de beide körte fprieten, mitsgaders de gantfcheonde
lakte', ryn zTartTtewel men aan' t Llsfchild » ^ e wutepuntenz.e, e„
„ r v l n kop nog twee anderen, die echter veel klemer zyn. Op de helderinode
vleu^dekzels ftaan Zeven zwarte , ruitvorm.ge vlakken , waar van er
•^to^niet al te laat L dei Herfft gefchiedt, dan komen de jonge Wormen na
S d a g e n reets weder te voorflhyn.* Deze Kevertjes hebben voor t oveí
í r B e 7 i n iets byzonders boven anderen, dat ze , oud wordende, wanneer
mfn deze ve'n naaLlyk bewaart, hunne fchoone koleur verhezen; waar tegen
de toleur van anderen, die groen of blaauw is, met vergaat.
KLEERIANN.
De
il^