240 T V V E E D E CLASSE
f'ä
••'T il
••iíi
T,IB. XIV. die minder dan acht pooten heeft, (liiit hy van 't getal der Rupfen iiit. De
Wormen , welken wy thans befchryven zullen, hebben maar zes pooten ; en
zyn derhalve, volgens de bovengemelde verdeeling, niet onder de Rupfen te
teilen, fchoon ze denzeli'en anders volkomen evenaaren. Vermits'ernochtans
een gevleugeld fchepzel uit voortkomt.datvaneeniegelykveeleervooreenVlind
e r , dan voor eene Wespe of Mugge, zal aangezien worden ; zo fchynt die
I n f e a eenig recht te hebben, om zieh den naarn van Rups toe te eigenen : en
ik noem ze daarenboven Water-Rupfen , om dat ze zieh in 't water onthouden.
IMen vindt ze van verfcheiden loorten , in Mai en Jany, ook menigmaal
vroeger, zo wel in ftaande als iq loopende wateren, reets voIwalTen zynde:
zy worden ook wel den gantfchen Zomer door gevonden , maar dan zyn
ze van verfchillende grootte, en nog niet volwaOen. Alhoewelniidezefchepzels
in 't water leeven, zyri ze nochtans altoos in zekere behuizing bedooten,
het zy om dat de tedere huid, waar mede haar lyf meestal overtoogen is, het
water niet verdraagen kan , of dat ze de vervolging der in 't waterlesvende
fchepzelen daar door denken te ontgaan. Deze, die wy op Tab. X[V. afgebeeld
zien, bouwt haare wooning uit Zand ; ook onthoudt ze zieh uit dien
hoofde meer dan anderen naby den grond; en hoe tederer zy is , des te kleiner
zyn ook de Zandkorreis , waar van zy haare wooning maakt. De 1"=
Fig. I. Fig. vertoont ons zodanig eene jonge Rups, in haare pypvormige en fpitze
wooning; ondertufichen zyn 'er ook eenigen, die niet grooter worden. Doch
in de 20« Fig. zien wy 'er eene, die volwalTen is, welker wooning ten hoogften
een duim in de lengte beloopt. Maar wy zullen , eer wy de behuizing nader
bezichtigen, het daarin woonende fchepfel eens naauwkeurig befchouwen,
ep het ten dien einds daar uit neemen. De sii^ Fig. vertoont ons zulk eene
Rups, welker lengte, even als de behuizing, ook omtrent een duim beloopt. Be
negen achterile leden van 't lyf, welke op de drienaaildendonkerbruinenkop,
die iets dunner en bykans gelyk koleurig zyn, volgen, hebben eenerleie dikte, en
eene heldere Okergeele grondverwe. Onder de drie eerfte leden hebben deinsgelyks
donker-bruine pooten hunne inleding; en het laatfte of twaalfde en iets
fmallerlid, ismet twee, naar beneden gekromde, hardeen fcherpefpitzenvoorzien.
Opheteerfte der helder-okergeele ledenzietmendrievleeschverwigepinnen
, waar van de middellle rech top fteekt, en de anderen, aan ieder zyde, buiten-
•waarts ftaan : de nuttigheid zo wel van dezen, als van de achterfte fpitzen, zal naderhand
blyken. Van iederzyde-pin af loopt 'er, tot byna aan 't laatfte lid,
eene tedere zwarte linie ; en alle de leden, wéiken op die pinnen volgen, zyn
met enkele körte hairtjes bezet, JMet de volgende Kiips is h e t , ten opzichte
der geilalte, byna eveneens gelegen.
§. 2.
Fi^. 2.
3.
®
BEK W A T E R- I N 'S E C T E N. Tak XIV? !!4t
$. 2.
De Riips zelve dus befchouwd hebbende, zullen wy nu haare behuizing T/us.XIV.
eens Ijezichtigen , en de manier van derzelver bouwing kortlyk befchryven.
Vermits deze Rups zo dikmaals vervelt als de Land-Rupfen , en na deze
verandering van huid telkens grooter wordt, zo moet ze ook altoos opeene
nieuwe en grootere wooning bedacht zyn ; dewyl haar de oude behuizing,
zo wel als de huid, te eng zou weezen. Dus kan het, dewyl ze verfcheiden
maalen met dat werk bezig is, zeer ligt gebeuren, dat men haar eens
in die bezigheid aantreft. De Bouwiloffen , waar van zy zieh bedient,
zyn , voor eerft de taaie flymilof, welke onze Rups, gelyk alle anderen,
in zodanige vaten by zieh draagt, als ik op de LK"» Tab. van de Zy-Worj
men , die la het Derde Deel zal voorkomen, afgebeeld en befchreeven hebbe;
en voorts uit het zand, dat zy , zo in ftilftaande als in loopende wateren,
vindt. Wanneer nu de Rups zulk eene behuizing voor zieh zelve
maaken wil, brengt zy uit die ftoffe een fpinzel om zieh heen, en bezet ten
zelfden tyde de draaden van buiten met Zandkorreis ; waar uit dan eindelyk
een huisje ontftaat, dat men by eene Robbenvel-fcheede vergelyken
kan, maar dat van achteren en van vooren eene opening heeft. Doch hoe
ruuw en robbelig dit huisje van buiten op het gezicht en 't gevoel ook zy, 't
JS echter van binnen gantfch glad ; want de buiten vlakte beftaat wel uit
Zand, maar de binnenkant uit loutere draaden. Op deze wyze is de Rups
met een gemaklyk Pantzier gedekt; waar door ze het grootfte gedeelte van
haar lyf, dat, in vergelyking met den kop en de drie eerfte ringen, zeer
week IS, voor de vyandlyke aanvallen van andere Schepzelen genoegzaam
beveiligt. Zy verlaat dit Pantzier ook niet , ten zy ze een nieuw te vervaardigen
hebbe; en op andere tyden, byzonderlyk wanneer zy haar voedzel
moet zoeken, komt zy 'er niet verder uit , dan zo verre haare eerfte
drie harde leden of ringen reiken; zelfs trekt zy ook dezen, mitsgaders den
kop, zo dra ze iets vyandigs befpeurt, in aller yl te rugge; zo dat zy'er
geheel en al in verborgen zitte. Maar aangezien deze Rups zieh in 't
water onthoudt , kon zy door de beweeging van 't zelve ligt van haare
wooning beroofd worden , Indien ze niet voorzien wäre van de bovengemelde
Pinnen, welken haar ter behoudinge dezer behuizinge van zeer veel
'dienft zyn. Want de Rups kan deze pinnen of intrekken of uitzetten; en
als zy met de voorfte leden buiten haare wooning komt , zet zy zieh met
de drie pinnen aan de voorfte opening van dit haar verblyf zo vaft, dat
het overige lyf met volgen könne; en dus kan ze zieh mede met de beide
achterfte gekromde fpitzen , die bykans een paar pooten gelyken , aan de
achterfte opening vafthouden. Dit achterfte einde is wel inzonderheid daarom
open gelaaten, op dat haare vuiligheid niet in de wooning blyve, en
Dceh iße Stuk. H h zv