fe
M
i i
'Vi
-L^II
.¡iv;:;
52Ö T W E E D E CLASS
" r- Ä r a tx
S- 5-
L L n zvn J ™ di e r e e t s a a n 't Herz
e l f "e z f » k ^ e n en »1 f be f chouwe r , zonder veel moeue,
ToeK n on dekkfn 'da? f 7A." OP'^I:. hy met zonder ge-
' , Watermmphen, welken ilille fchynen te zitten
z w e ^ n ® en d e rwa a r t s d o o r de i cht
5. ö.
Tuffchen deze Waternimphen nu is, gelyk wy boven gezegd hebben
wel grootte, als m koleur, een merkelyk onderfcheid. Kenfg™ LbbeneS'
g r o e n , brum cn goud-fchemerend achterlyf, waar tegen het vforlyfzomrv
!en groenachng, en zomtyds geel, niaar van boven d^ke r -br ™ 'i be^I Ü
Ä i . zyn blmkend brum-rood , gelyk ze in de 6'"iig. op laÜ" vJorkom.l
c„ In de van de gemeide t 1 zien wy nog een andfr iiach da? w "he;
meede gevonden wordt, en eene der kleinile foorten is. Zy is over •t eeheel
fchoon hemelsb aanw; welke kolenr ook zelfs haare bhnk e „ d eLg ehond fo«n
hebben; maar het ranke achterlyf is met verfcheiden zwarte r L e ? zeer aar
dig vercierd; edoch Ichcon deze de kleinile foort blyve , zyn echter z l i^f "
g ™ « - ; . Gelyk na deze ibort^elder^laa • J va. k l a ;
IS, zo hebben ouk anderen, die ,ets grooterzyn, een bleeken violet-blan
wen, en wederom anderen een byna vleefciwerwigen grond, dk met even,
ZlÜr
DER W A T E R-I N S E C T E N. Tab. XenXf. S 2 ?
ziilke zwarte cieraaden, als het voorige flach, pronkt. Deze in koleiiren ver- TAB. X
fchillende foorten hebbe ik dikwyls, en byna den meeflen tyd, met elkander "i X'-
gepaard, en nu in deze, dan in' gene gellalte , die ons in de 3''% 4"'= en
Fig. vertoond worden, te zamen gevonden. Hierom was ik eerll van gedacht
e n , dat de helder-blaauwe Waternimphen louter Mannetjes , en de anderen
in tegendeel Wyf jes waren: maar, fchoon ik by nader onderzoek befpeurde ,
dat de Mannetjes meestal helder blaauw zyn , vond ik 'er echter ook eenigen
onder, aan welken de violet-blaauwe koleur eigen is.
D e paarens-drift dezer Schepzelen laat hen geen ruft; en daarom zweeven
ze beftendig door de lucht, tot dat ze een wedergä aantreifen; diezeterftond
met den bek en de pooten by het achterfte lid zoeken vaft tehouden;enzulks
gefchiedt zo wel van de Wyf jes als van de Mannetjes, naar maate dat deze of
gene zieh vuuriger bevinde. Zo dra deze Waternimphen te zamen zyn, en
een van beiden, die in de rechte linie, welke zy formeeren , de voorite is,
aan een riet of eenig ander gewas gaat zitten, zoeken zy zieh in zodanig eene
Helling te piaatzen, als 'er by de volkomen paaring vereifcht wordt; wanneer ng. 4,
het Mannetje fig. 4. altoos boven, en 't Wy f j e , Fig. 3. onder gezien wordt. cn 3.
By de paaring zelve moet het achterfte deel van 't Wyf j e te zamen komen, met
het onderdeel van' t borstftuk van 't Mannetje; nadien hetteeUid van' t Mannetje
zyne plaats heeft, gelyk wy op Tab. II. gezien hebben, in Fig. 5. by g.
en dat van 't Wy f j e in Fig. 6. by h.; het is even zo gelegen by andere Waternimphen
, en aus ook by de tegenwoordigen. Van deze paaring hebbe ik
pag. 190. S , 7. reets omftandig gefproken , en aldaar te gelyk belocfd, dat ik
de byzondere geftake, die deze fchepzels maaken, wanneer ze gepaard zyn,
naderhand zou aantoonen. Om nu deze belofte te vervullen , hebbe ik zulks
op onze Xi*' Tab. in de 5"= Fig. afgebeeld; alwaar door a. het Mannetje, door
Ä.-het Wy f j e aangeweezen wordt, en ze dus te zamen een fchuins Hart formeeren.
Na de paaring begeeft het Mannetje zieh weder tot hetomzwerven,
en is in ftaat om nog eenige andere Wyfjes te bevruchten; doch het Wyf j e
zoekt wel haail het water , om zieh van zyne Eieren te ontledigen; en vervolgens
leeven ze niet lang meer.
S.
Deeze kleine foort van Waternimphen fchynt ook aan haar laatfte lid wel zodanig
eene knyptang te hebben , als wy aan de grooteren zien; en ze heeft
ook wezenlyk drie körte fpitzen; maar deezen zouden, uit hoofde van derzelver
kortheid, niet bekwaam zyn om iets behoorelyk te grypea ; hierom heb-
F f 2 be n
iii|! -r!
.liill 1;
ill