'l'Vi'
mm
1 8 8 E E R S T E CLASSE
T.B. II. de daapan z.ttende ilyve hairtjes, door middel van welken zy den roofdest®
fig.3
cn 4.
Fis
vafter können houden. Hy, die zodanige Waternimphen zocht te vang»
itellen, terwyl ze m de ucht zweeven; maar by regenachtigweer .ofdesmor!
gens vroeg en des avonds laat, kan men dezelven beft betrappen: wanFa s dan
verbergen zy zieh op de boomen ofin de heggen, en zitten Ler S i e zodat
men ze hgtlyk met de band kenne grypen, "- ' " i - . zoa a t
§. 5.
Van het werktuig des gebits kan men, buiten den kop, aan die Infefl wf!
mg zien; alzo het zieh zeer digt in elkander kan fluiten; doch om hetzelvr/e'
leeren kennen zullen de en Fig. van dienll können zyn "de
f A ^u '''S«™'"'erde kop afgebeeld; en men ziet daar aan duide-
)yk datdebekmet vier hppen voorzienis, welken, zo wel tot het vTgen
der fpyze als tot het affcheeren van dezelve dienen ; en nog andere w e K
g n bedekken d,e mzonderheid tot de kaauwing vereifcht worden : doch dä
f'Jig. zal alles onderfcheidenlyker voor 't oog brengen. Js de boven en
en de onder-hp; „ zyn de beide zyden-lippenl elk derzelven is o^rnoo
djgfte plaats met kleme hairt es bezet, door welker behulp de mönd dch des
te beterkan flutten De deelen, onder deze lippen verb^en. zyn tweei^r
de en fcherpe tanden, d,e leder met vier ipitzepunten voorzien zyn, z i e ^ •
Bs. dä. en onder dezen zitten nog twee dünne enkelvoudige fpitzen fe welken dp
ta i i. voongen w 't vermaalen der fpyze moeten helpen. "
6.
Vermits de begeerte om te weeten, of de InfeSen uit de verrottins of er -
gens anders uit yoortkomen? of ze door de paaring van 't Mannetie e^tWvf-'
I f ' T rVI " °f 0 0 k Hermaphroditen of Tweeflachtigen onder
de Infeflenzyn, welken huns gelyken voortbrengen ? vermits dif
Jk de voornaamlle beweeg-oorzaak geweeft is, die my tot een moeilyken arbe,
d en onderzoekmg heeft aangefpoord; zo zullen wy nu ook eenszien, waar
mt de Waternimphen ontftaa,,. Zy, die 'er nog aan twyffelen, of alle Infec,
ten, gelyk andere Dieren, door de paaring van een Mannetjeen Wyfievoortptee
d worden; zegpn wel, dat ze deze voortteeling, raak^nde dezS groote
Infeften als onze Waternimphen zyn, n.et ontkennen;maardatditookplaats
zou hebben by de klemften, znlks können ze niet toeftaan: want by de sroo-
Kn, zeggen ze, zietmen, dat ze paaren; maar by de kleinen kan men door
het gezicht daar van met overtuigd worden. Maar wat zouden deze Heeren
wel zeggen, wanneer ik hen overtiiigen wilde, dat een ons onbekend uit de
Indien gebragt Vogeltje uit de verrotting voortkwame ? zou ik hun niet ten
fpoi
DER W A T E R-I N S E C T E N. Tah. II. 189
fpot verftrekken; daar we weeten, dat anders alle Vogels uit een Ei van 't u.
Wyfje, dat door 't Mannetje bevrucht is , gebooren worden? Dus gelooven
ze van de Vogelen, dat ze van anderen huns gelyken voortgebragt worden,
dewyl ze zulks van de meellen zeker weeten. Ku hebbe ik van zeer veele In*
feiten in dit Werk. ten overvloede beweezen, dat ze anderen huns gelyken
voortbrengen. Behoorde mennu, op dien grondflag , hier niet te denken,
even als in't opgemelde ? maar neen; men wil nochtana niet gelooven, dat
dit by de overigen insgelyks gefchiede. Ja, zegt men , ik kan my nooit verbeeiden
, dat de Kaas-Maden niet uit die zelfde Kaas-, waarin ze gevonden
worden, zouden groeien; wel aan, bewaar de Kaas, waarin nog geenMaden
tevindenzyn, eens in een digt bellooten pot, en zie , of gyze'ervervolgens
in vinden zult. En wat zult gy den, wegeiis zyne met het, Vergrootglas gemaakte
Waarneemingen, zo beroemden Leeüwenhoek antwoorden? die
in ,zyne Epiß. Phifiol. Ep. IX. pag. 89 van de Kaas-Maden fpreekende, zegt:
Nu zullen my 01225 oagen eensßaan op den kleinen fVorm, die zieh in de Kaas ontboudt;
en die, van wegen zyne kleinheid, met onze oogen zmder Vergrootglas , niet
gezien kan worden. zien niet alleen ^ dat deze Worin paare, en dat hy Eieren
legge; maar ook dat deze Eieren, wanneer ze uit zyn kleine licbaam genomen worden,
viel dra verdroogen en bederven ; als mede dat in tegendeel deze zelfde Eieren ,
wanneer ze door het Diertje gelegd, en hiinne fcbalen hard geworden zyn , niet verdroogen
^ maar dat 'erveelmeer, na eenige dagen, de jongen uitkruipelt. Kan dit nu
aan eene zo kleine Made gezien worden, dan zal het niet noodig zyn , dat ik
ook de Luizen en Vioön aanhaale; inzonderheid,daariktegenvermoedenreets
eene uitweiding gedaan hebbe , die my de. Waternimphen bykans. had doen
vergeeten: ik hebbe naamlyk liier boven gezegd , dat ik derzelver oorfprong
onderzoeken zoude; en zal'er derhalv,e nu ook toe overgaan.
D:e Waternimphen worden door de paaring van een Mannetjemet een Wyfje
van gelyke foort voortgeteeld: en deze paaring gefchiedtop de volgendewyze.
Wanneer het Mannetje , door teelzucht aangedreeven, in zyn beitendig
heen- en wedervliegen, een Wyfje aantreft, zo weet het, met zyne knyp- of
gryptang, die aan 't uiterfle einde van't lyf zit, het zelvezodanigom den hals
te vatten, dat het zieh niet weder los könne maaken. Deze knyptang is in de
j<ie en gde by Letter / afgebeejd. Zy -is aan ieder foort anders gefteld; ^If'/'f
doch hier aan 't Mannetje en 't Wyfje eenerlei.* in dien ftaat moet het Wyf- ™
je
» Uitgenomen met dat onderfcheid , Cgclyk de Heer Röfei wM verder by Tai. IV. 16 ermnert,)
dat het lange aehterlyf van 'e Wyfje F/g. 6. boven naar het Borstfluk niet zo bnigzaain
en rank , als het lyf Tin 't Mannetje, Fig. 5. op deze Ilde 2»^. is; en dat aan het Wyije
tiilTchen de knyptang, Fig. 6. Lett./. die kleine korce fpics oinbreekt , die aan 't Mamicdje
daar ter piaatze, 5. Lettgevouden werde. Kleem.4NN.
Aa 3
••Sil