TAO. • A. JII.
2 0 VO O R B E R I C H T TOT DE EERSTE CLASSE
net ìs dan de eerile , en dat 'er bovendien , by eene naauwkeurfee
befchouwing , zo wel aan het borstituk, als aan beide de hoornen, ein
merkelyk onderfcheid gevonden wordt, zo fpreekt hst van zelve,dat
hy eene andare foort van dit geflacht moet zyn. De beide hoornen
hebben daarni lets byzonders, dat elk aan zyn uiterile eenigzins geboogen
einde twee dvvars ftaande gaiFelfpitzen heeft; ook galt de bo.
venite enlangilelioorn, met het borstfchild, niet recht uit, maar
wat fchums buigende, en vertoont, buiten zyn gaiFel, geen ander
punt. De onderlte en kleinfte hoorn integendeei, die met den kop
gelyk de bovenfìe hoorn met het borstftuk , een geheei uitmaakt
heeft aan zyne bovenfte fcherpigheid, byna in 't midden , een tand'
vormigen bochel. De Kop is, onder het borstftuk, met een lid vasten
vertoont aan zyne oogen , fprieten en fpitzen, byna eene gelykè
gedaante als de voorige; ook is deze iCever aan zyne ondervlakte insgelyks
met hairen bezet; doch dezelven zyn hier bleek okergeei
Zyne barde dekvleugelen maaken , dat hy overal zeer blinkend is •
maar de koleur is niet eenerlei : want het voorile deel heeft , benel
vens de hoornen , eene zwart-bruine , en de vieugel-dekze'ls eene
rood-brume koleur, en de zes pooten komen hierin met het borstftuk
overeen. Het voornaamite kenteken der Kevers, tot deze ClalTe be.
hoorende, is ook hier aan de voorlte pooten duidelyk te befpeuren
Vopr 't overige hebben ze, nevens de vier anderen , dezeífde ge"
daante, als boven gezegd is. In de fchoone Verzameling van Volelen,
door den Engeifchen Konitenaar GEORGE EDWARD uitge
geeven , en waar van hy ook naderhand het tweede Deel geieverd
heeft, komtin' t eerlle Deel pag. 40 deze Kever mede voormaar
msgelyks zonder benoeming van zyne gewoone verblyfplaats'
echter yoegt 'er de Schryver by , dat hy uit Oostindie gekomen zou
zyn. Van den hierop volgenden, en in de ö^e Fig. van Tai. A III
afgebeelden Kever, kan ik ook raet geene zekerheid zeggen in welk
een geweit der waereld hy zieh gewoonlyk onthoude. Dezelve is
£e/i drievmidig GEHOORNDE KEVER, zonder Keuslmrn*
%• Í5."
• Dozen driewei-f gehoorndcn ICevei-.jioemt de Heer Unmus , in z^n ijff Nat CIJ,
ALOBOS, en Ichryfthemeenverbiyftoein Noord'America.'
- K L E E M a N fJ.
D E R A A R D - K E V E R S.
S. ISSI
Deze Kever gelykt vry wel naar dien van Tab. A. II. Ftg. 2, maar TAB.
is 'er duidelyk van onderfcheiden , zo wel ten aanzien der grootte,
nademaal dezelve byna de helft kleinder is , als met opzicht tot zyn
vooriten hoorn , die hem niet op den kop, maar op het borstfluk
flaat, of liever een gedeelte van het zelve is. Hierom kan hy ook
geen Neushoorn-Kever genoemd worden ; doch tot den naam van
yliegenden Stier heeft hy zo veel recht als de anderen. Dat deze
voorite hoorn niet aan den kop zit, ian klaar genoeg gezien worden;
alzo hy over den kop iets opwaarts geboogen heen loopt; en bovendien
, niet alleen midden in het borstituk eene verhooging maakt, die
zieh tot aan de helft van het zelve uititrekt; maar ook ter wederzyde
twee groote dof geilippelde verdiepingen vormt; achter welkende
beide fchouder-hoornen op eene blinkende hoogte itaan ; wier achterdeel
eenigzins ingedrukt, en ook dof geitippeld is. Deongehoornde
kop is, onder den vooriten hoorn van 't borstituk , met een lid
ingeleed, en dezelve is van maakzel zeer gelyk aan de koppen der
boven befchreeven Kevers. De koleur van dezen Kever is , op de
vleugeldekzels, donker-rood-bruin en blinkend; maar op het borstftuk
en de drie hoornen, als mede aan de zes pooten , valt de koleur
iets meer in 't zwarte. Deszelfs vier achterfte pooten zyn met fcherpe
fpitzen of klaauwen, om zieh voort te fchuiven, ende beide voorften
met groote haaken, om in den grond te graaven, voorzien. De
ondervlakte van 't gantfche lyf en van den kop is , gelyk de bovenfchenkels
der pooten, met veele rood-geele hairen begroeid. Ingevalle
eenige Liefhebbers myner Werken dezen Kever metdetwaalfde
foort der vliegende Stieren, door M A R ICG R A A F, ter bovengemelde
piaatze medegedeeld, mogten vergelyken, en uit hoofde van de
gelykheid, die hy daar mede fchynt te hebben, op de gedachten körnen
, dat dezelve ook veelligt een Braziliaansch InfeS zy, denzulken
wil ik niet tegenfpreeken. De Heer SLOANE befchryft een
byna diergelyken Kever (0), dien hy Scarabaum maprem, mgrum
tricornem^, of den grooten , zwarten , driehoornigen Kever noemt;
doch hy is iets kleiner dan de onze , en zyn voorite hoorn vertoont
zichi
(1) In -t boven aangchaalde Werk, Vú. II L. IL C. IF. p. asj,
c 3