aiiJI
14S E E R S T E CLASSE"
T«.I. zyn zo teder, dat men 'er naauwkeurig op letten moete, en komen alle«
in 't wacer te voorfchyn: want als de Worm buiten 'c wacer is , valleii zezo
digt aan 't lyf, dat men ze in 't geheel niet te zien kryge,
§. e.
Tot dus ver de uiterlyke gedaante van onzen Worm befchreeven hebbende
, ilaan ons nu voorts nog eenige l'^igenfchappen vandenzelveninaanmerking
te neemen. Deze Worm fchept liicht door het einde van zyn
laatile lid. Hoe wonderbaar dit 00k iemand möge voorkomen , het is
nochtans zeker, dat de Schepper het niet alleen aan deze foort, maar 00k
aan andere Water-InfeSen , op zodanig eene wyze geßhikt heeft. Wanneer
deze Worm frische Jucht wil fcheppen, dan komt hy, nie de diepte,
naar de oppervlakte van 't water , en neemt zulk eene gellalte aan , dat
h y , met een achcerwaarts geboogen lyf, den kop naar beneden houde, en
zyne twee achterfte vederfpitzen op de vlakte van 'e water legge; waar op
hy door middel van dezelven een' tydlang blyft hangen ; gelyk in de 5™
Fis- 5- t® ^isn is- Na dat hy nu frische lucht gefchept heeft , fchiet hy weder
naar de diepte j en , om dit ter uitvoer te brengen , arbeidt hy zeer
ilerk met zyne pooten, dewyl hy zeer längkzaam in 't zwemmen is. IMaar,
om des te gezwinder voort te komen , geeft hy zieh , door eenige fnelle
buigingen, zomwylen een fterken fcheut , inzonderheid als hy iets vyandr
lyks in 't 00g krygt. OndertufTchen moet hy, om onder water te blyven,
zieh met zyne pooten ergens aan vaft houden; anders , zoa hy , ftille zyn;
de, van zelven weder om hoog dryven.
Hy houdt zyne- Gebit-tang gemeenlyk geflooten; doch wanneer hem by
geval een ander Infecl, dat hy oordeelt te können overmeefteren, te na
komt, fperc hy dezelve wyd open , en fielt zieh in zodanig eene geftake,
Fi$. 6. als de Ftg-. vertoont; dus wacht hy zynen roof af, en mikt op denzelven
met zyne tang, gelyk iemand die fchieten wil. Zo dra dezelve nu nagenoeg
by hem is , fchiet hy , door het krommen en buigen van zyn lyf,
als een blixem daar op toe-, en bemagtigt aldns dien buit; het zy een Jnfecl
van zyn eigen aart, gelyk boven gezegd is , of een ander, of ook,
z o als menigmaalen gebeurt , nieuw gefchooten Vis- of Vorfchen-kuit.
De vangil gelukkig volbragt hebbende , fchiet hy 'er mede naar de diepte j
en houdt dezelve zo vaft , dat ze door geenerleie beweeging of fparteling
fíg,-^ los könne geraaken. De T ^' Fig. fielt ons zodanig een Worm, met zynen
buit in den bek, voor oogen; dien hy dan op zyn gemak verteert, na dal
hy
W Ä T E R . I N S E C T E W. Tab. I. 14p
Üy zieh op den gronij met zyne pooten aan eenig gras of wortelen op nieuw TAB. r.-
väilgezet heefc. Doch hy vreet het veroverdelnfea niet gantfchlykop; maar
zuigt 'er alleen het fap uit , en laat de ledige hulze weder vaaren. Geduurende
dit uiczuigen , weet hy het gevangen fchepzel , door midde! van
zyne Vangtang, zo behendig te wenden en te keeren, dat ook het minile deei
niet ondoorzocht blyve, of eenig fap behende. En om 'er het fap te kennen
-jittrekken, is hy, naar het fchynt , met een hollen Zoigervoorzien. Ondertuflchen,
hoe naauwkeurig ik ook , door een helder glas, waarm de Worm
was, op - dit zuigen lettede , kon ik toch niets anders waarneemen, dan eene
langzaame beweeging , welke van vooren midden in den doorzichtigen kop
duidelyk gezien kon worden , en my 't doorllikken der fpyze te kennen gaf.
Ook hebbe ik veelen dezer Wormen met Muggen-en Mieren-eieren gevoed;
doch, zouden zy deze laatften aanpakken, dan moeil ik ze eerft in beweeging
brengen; anders lieten zy dezelven op de boven vlakte van 't wateronaangeroerd
liggen.
S -
Toen nu myne , op de bovengemelde wyze, opgekweekte Wormen hunnft'
volkomen grootte bereikt hadden, verlieten zy de fpyze, en ftelden alle poogiiigen
in 't werk om uit het water te komen. Ik bragt derhalve ettelyken
van dezelven in drooge aarde; nadien ik, uit de berichten van den Heer F k i s c-H-,
verilaan had , dat ze omtrent dien tyd geene nattigheid meer verdraagen !tonden:
maar ook dit was vergeeffch, en alle myne tot hier aan toe befteede vlyt
en moeite wierd door hun fterven verydeld. Dienvolgende moeil ik bedacht
zyn, om, uit de poelen en ftililaande wateren, op nieuw diergelyke Wormen
te verzamelen; en ik bragt'er ook in körten tyd eerre tamelyke menigte van
byeen. Met dezen nam'ik de-proef, om hunne verandering te leeren kennen,
op devolgendewyze. Zo dra zy hunne behoorlyke grootte bereikt hadden, nam
ifceen langkwerpigen aarden pot; wiens eene helft ik vulde met vafttezamengedrukte
aarde, in zo verre dat ik die nog met eene diergelyke Zoode bedekken
konde; de andere helft van den Pot vul-de ik met water, en bragt 'ertoen myne
Wormen in, die nu, naar hun believen, of water of aarde , of wel ¿eide
tevens konden hebben. Niet lang daarna zag ik , dat eenige Wormen reets
onder de Zoode gekroopen waren; en dat anderen boven dezelve den Potuitkroopen
; weshalve ik den Pot met een gaas bedekken eii toe-binden moefte.
Wanneer ik nu twee dagen daarna myne Zoode eenswegnam, bcfpeurdeiktot
2iiyn grootfle genoegen , dat eenigen dezer Wormen, in de aarde onder de
Zoode, alrede eene holligheid gemaakt hadden; weshalve ik dezelven , in goade
hoop, wederom ten eerllen met de Zoode bedekte. Na dat ik nu deze
tonne.nieuwe wooning, welke geduurig vochtig gehouden moeft worden,da-
T 3. ge--
Ii:
k