BEtt A A R D-K E V E R S. Tai. I. 1 1 9
teel met Eieren « vuld, welken wy op de volgende Ii i' M . zullen z.en; enT,,. r.
í e t T ik behaue de¿ verfchen, ooU nog eenige gedroogden, van gelyke
foort in myne Verzameling der InfeSen liad;.zo opende .k er 00k een van
ÍTzeñ dim ik insgelyks, wegens hat achter uitfteekende breede en ftompe
d el voor i n Wyf j e hield; en bevond 'er het zelfde m : alhoewel h.er de E.efen
in een v e r r o l l en klomp te zamen lagen; zo dat ik ze eerft m t water
^ S k L moefte® om ze dddelyk te können zien Wanneerik nu msgelyks
L wel e r ieve^dalsgedroogd Mannetjeop gelyke wyze onderzocht vond
aldaar in plaats van den gierllok, lomere zaadvaatjes, benevens het 1 eel-
M dat , als een ¡angwerpig lepeltje van g^daante , roodachng - brum van koleur,
eñ met hairtj^s bUet was. Van vooren aan t fmalle deel ve toonde
lieh n 't midden cei kort fpleecje, doch achter, aan de b.nnenile hoUe zyde
' ren twee bladervormige kleine uitfteek.els voor welken eeneklemefp.ts
ftond ; en op deze wyze ben ik van hec onderfcheid des geflachts dezer Kevers
ten vol l L verzekerd geworden. Het door de paarmg bevrnchte Wyfje
w metbehnlp van deszelft achteruitfteekende deel. dat wy volftrektalshet
S r f t e van 't teellid hebben aan te merken, zyne Lieren h.er en daar, enkel-
TO^diK, in de reeten en fpleeten van 't hout, waar m zy door de Lym , die te
gelyk met dezelven voortkomt, vaftgehecht worden en zitten blyveii.
§• 5.
De Tweede Tah venoont ons, in de s-i« Fig. eenigen dezer Eieren in hun- T/B. II.
ne n L i r i y k e grootte. Dezelven zyn in 't begm, als zegelegd worden ttroo- F-s. 3.
f e e f S ze worden na eenige minuten bruiner. Wanneer nu deze Eieren
« d t geworden zyn, het welk, naar maate dat het weer koe of warm is nn
Z o i g H dan laater gefchiedt; kruipen en booren de jonge Wormen, ge ykm
'c Voorbericht alrede gezegd is, ten eerften naar binnen in t hout. Ue wel
v a C i y m d e liierfchall blyft dan op die gemaakte opening vaftzuten envera
n X het uitvallen der afgeknaagde I-Ioutdeeltjes; welken vervolgens den
ioigen wörm van dienft zyn, om verder in het hont tebyten; dewyl hy daar
door een-tonzel van achteren heeft: anders zou hem het voortkruipen, zo
nlet gantfch onmogelyk, ten minflen zeer bezwaarlyk vallen; dewyl zyne kor-
S pooten, waarvan hy'er flechts drie paar van vooren heeft, veel tezwaken
niet eefchikt genoeg zyn, om het overige groote en zwaare deel van t lyj te
draafeti. dI ondervLding heeft my 00k nog boven dien geleerd , dat deze
Wormen in 't Hout niet können voortkruipen , Indien ze van achteren geen
iieiinzel ter voortfchuivinge hebben : want wanneenk de Houtwormen, diemy
veelvuldig van dé Houtkloovers, benevens het gekloofde Hout, gebragt werden
. uit het hont nam, en 'er dezelven, na dat ik ze afgebeeld had, weder
in zettede, hebbe ik opgemerkt, dat die Wormen , welken ik de houtlpaanttes
ontnomen had, of welker wooning door het klooven ledig geworden was,
¿ e n vermögen hadden, om weder in het hout tebyten, en hun voedzeUe
• ä Elf
: M
I