158 E E R S T E CLASSE
TAO. II. Tcheiden is : want in de groote ruimte van 't lyf, -toffchen de middel- en de
achtei'-poocen, zyn geene zwart bezoomde velden te.zien; en het borstfcliild
datop de middelfle verhooging zit, is niet zo afgezonderd nochverheven en
voor 'c ovenge van dezelfde koleur als de andere deelen. Echter zyn beide
deze Kevers daann aan elitander gelylc, dat het vlakke borstfchiìd, vanboven
en van onderen, hier even als by den voorigen, in twee punten verdeeld is ;
en dat de koleur der gantfcheondervlakte, beneveus die der pooten , bykars'
even zo in 't rood-oker-bruin valle.
^ u moeteik, volgens voorige belofte, van de twee paar achterpooten dezes
Kevers handelen; maar eerft ftaat my nog iets van de voorpooten te zeggen.
De Bai dezer pooten, dien ik op Tab. 1. by vergrooting vertoond hebbe.
laat zieh, als gezegd is, ook hier zien; maar het vergrootglas seeft mv
te kennen , dat de ronde verdiepingen van dezenBal, bydetegenwoordige
foort, anders van grootte zyn, en in eene andere erde Haan ; welk onderfcheid
ook by leder foort opgemerkt kan worden: maar dewyl dit mec hetblooteoog
met te zien is, zo kan men hetookvoorgeenduidelykKentekenopgeeven. Wyders
IS 'er van den voorigen Kever mede gezegd, dat de dikke voorpooten van
tMannetje, by hunne mleding aan' t lyf, nog een paar fpitzenhebben; doch
die ontbreeken aan deze foort, welke wy thans befchryven. Betreffende de
ovenge twee paar pooten, dezelven hebbe ik in de Figimren, met i en ¡rgetekend
, lets vergroot afgebeeld; en te gelyk is 'er, tot temeerderonderfcheid,
een der voorfte pooten van 't Wyf je, by vergrooting onder 't oog gebragt in
'i- . bovenfchenkel van dezen poot is dun en breed, het middelfte lid
IS lets fmaller, en naar beneden met twee doornen voorzien , waarop het ondergedeelte
van den poot, dat nit vier of vyf leden bellaat, eindelyk volgt.
Deze leden hebben aan hunne ondervlakte geene hairtjes,waardoorhetzwemmen
verligt wordt; en het einde van den poot is met twee körte haakvormige
klaauwtjes voorzien. De middelpoot h is van den voorilen byna in niets onderfcheiden,
dan dat hy merkelyk grooter is, Een der achterfte Roeipooten,
welken geene klaauwen hebben, en voornaamlyk tot het zwemmen dienen, is
m hg. c. te zien. De bovenfchenkel van dezen poot is meer breed dan rond,
en naar gerade van de verheven vlakte des lyfs aardigingeboogen; het middelfte
hd IS ook tamelyk breed, maar zeer kort, en heeft een paar harde, fpitze
doornpunten; waar mede deze Kever iemand, die hem niet voorzichtig weet
aan te vatten , gevoelig fteeken kan, Aan dit middelfte lid nu ftaat de breede
Koeiriem over dwars, en dezelve is uit 4 of j leden te zamen gefteld. Längs
de geheele fcherpe boven zyde ftaat eene rei bruin-blinkende hairen, die digt
op elkander hggen , en door middel dezer hairen kan de Kever zyn lyf, in 't
zwemmen, des te fpoediger voortfchuiven, dewyl ze den poot breedermaakeh.
Ge-
Fis. h.
en f.
Bg. a.
Fig.
DEK W A T E R - I N S E C T E N. Tah. II. 159
Gemerkt nu daarenboven ,de peezen en fpieren dezer pooten tamelyk fterk zyn, T^B. II.
io kan deze Kever ook gezwinder zwemmen, dan anderen.
Wanneer hy lucht fcheppen wil, danroeithynitdedieptenaardebovenvlakte
van 't water; in diervoegen , dat hy zyneii kop naar beneden gekeerd, en
het achterdeel van zyn lyf, waar^aan eene ronde en fcherpe iiitpuiling te zien
is, op de vlakte van' t water houde, gelyk de s«"» Fig. vertoont. Onder de
vleiigelen, ter wederzyde van de leden, mitsgaders by het halsfchild, zyn de
vereifchte luchtgaten van 't lyf ; ook kan hy onder de vleug^len zelven een
voorraad van lucht bergen, en daar mede onder water gaan ; en 'er blyft altoos
een luchtblaasje aan het achterfte deel van zyn lyf hangen. Daar en boven
zo is, op dat de opgehouden lucht eenige ruimte möge .¿ebben, het achterlyf
op de bovenvlakte ten dien einde eenigzins ingedrukt ; en door middel
van deze lucht kan de Kever zieh altyd uit de diepte naar boven dringen. Ik
hebbe verfcheidenmaalen de proef genomen , omtrent dit lucht fcheppen en
bewaren, door een levenden Kever de bovenvleugel« af te draaien, en hera
vervolgens weder in het glas met watet te zetten ; waarop ik befpeurde, dat
ze de lucht, ook onder de doorzichtigeondervleugelen, beflootenkönnenhouden
; het welk de Heer F K r s c H in het tweede Deel zyner Bejcbryvhge van
allerleie Injeäert pag. 31. ingelyks heeft opgemerkt. AI wat ik hier nu van dit
)uchtfcheppen gezegd hebbe , heeft ook by alle de overige foorten der \Vater
Kevers op gelyke wyze plaats. Eindelyk hebbe ik mede nog befpeurd, dat
deze Water-Kever een zeer fcherp gezicht onder water heeft ; want als ik zomtyds
by' t water, gantfch onbeweegelyk, op dergelyke Kevers loerde, enmyn
Vang-lnftrument maar een weinig bewoog, fchooten zy terftond gezamenlyk
naar beneden in de diepte.
§. 12;
In de 5''® Flg. is deze Kever vliegende afgebeeld, waar door niet alleen zy- ng,
ne ondervleugels, maar ook de bovenvlakte van 't achterlyf, gezien können
worden. Dit laatfte heeft aan de zyden een iets opgeworpen rand , waar door
de bovenvlakte eenigzins verdiept wordt. Binnen dezen rand is ieder lid met
körte hairtjes belegen, waar onder de luchtgaten verborgen zyn. Inzonderheid
zitten achter het halsfchild, tuffchen de leden der vieugelen, veele dergelyke
hairtjes, welken nog een paar luchtgaten bedekken. De doorzichtige
vleugek zyn hier op het zorgvuldigfte naar de natuur afgebeeld, en ter piaatze,
daar de groffte äderen, naar het uiteinde toe, in elkanderloopen , hebben
ze hunne buiging of vouwing; daar ze zieh, wanneer de Kever debovenvleugels
fluit, en met dezelven de onderften drukt, genoegzaam van zelve te zamen
solfili