LÌ;!::;.
T W E E D E CLASSE
TA. IX.
te zien; waar• bUy dati oofk' ?l-i gt i geöpend en te gelyk haare binnen-vlak-
^PI hp^f-; •J"'' 7 "i? befpeiiren is, dat ze een geheel ander maakzel
heeft, dan d.e welke man op Tab. lü, Fig, e e n / . af|ebeeld ziet; mitsgaders
dat ze naar het Masker der breedlyvige Wormenin': geheel „¡et gelykt.
heeft ze, in zyne meermaals aangehaalde-
38., msge yksafgebeeld; maarhy, die de moeite geh
e i t t e neemen, van myne afbeeldmg met de zyne te vergelyken, zal bevinden
dat hier een groot onderfcheid plaats heeft, en de natuur zelve zal zoiineklaar
doen zien , dat de myne het befte getroffen is. Doch zo gaat het menigmaalen,
wanneer men zelf iiiet tekenen kan , en evenwel zyn Werk met
atbee dingen vercieren moet: want hoe naaiwkeiirig men ook op den Konltenaar
lette, deze volgt nochtans dikwerf zyne eigen invallen meer dan de natuur.
tn Ichoon ook anders de Heer TAN REAÜMUR zyne waarneemingen
met degrootfte zorgvaldigheid op het papierbrenge, fchynthetmy echtertoe,
dat hy niet akoos gedacht hebbe aan de woorden, die men in de Voorrede
van zyn Eerfte Deel, pag 55. leeft , en di,s luiden. Zy, die, als it, nkt in
jtaat zjnomde modige lekeningen zdf te maaken, dienen ten minfie daarofbedachs
te zyn dat dezehen ander hun opzicbt gemaah worden, al zou het hm ook mg zo
veel tyds koflen. Doch wy zullen hier van afftappen, en deze geöpende vang
tang eens wat naauwkeuriger befchouwen. Dezelve is van vooren intweefteike
armen verdeeld, welken ieder, aan 't uiterlle einde, vierdiinne, fcherpe
en binnenwaartsgeboogen, klaauwenvormige fpitzen hebben , van welken de
beide buitenften langer dan de middelften zyn. Met behulp van dezen kauonze
Worm zynen roof des te beter grypen en vafthouden , nademaal hy 'er
die klaaiuven inflaat. Ook zien wy aan ieder dezer armen, van binnen, no?
een vmgervormigen tak; welke tegen elkander overilaande takken , by deverteering
van den roof, in 't houden en keeren moeten dienen jfchoon zegantfch
üyf en onbeweeglyk zyn. Kort by die takken hebbendezearmenhunneleden •
en de aan t emde zittende klaauwen fchynen ook beiveeglyk te weezen waar
door ze zo veel te naaiiwer aan die ilyve takken können fliiiten. Het overige
dezer vangtange beflaat uit ein ftuk, loopt naar achteren enger te zamen en
heeft zyne inleding aan dat gedeelte, 't welk onder aan den bek des Worms
als met een fcharnier vaftgehegt is.
Zo dra deze Waternimphen-Worm zyne behoorlyke grootte bereikt, en de
naderende tyd der veranderinge hem noodzaakt het drooge te zoeken , begeeft
hy zieh op het gras of riet, dat aan den oeverftaat. Als zyne Worm-huid
dan
BER W A T E R- [ N S E C T E N. M IX. 211
dan droog geworden is, zo barfl: dezelve op den rüg van een, en geeft diis TAB.IK
aan de daar in zittende Waternimphe lucht; waarop 'er dezelve uitkorat in
diervoege, als in de befchryving by Tab. iV. gezegd is. Deze Wat:ernimph
is eene der grootften van het derde (lach; zy heeft een rank endLinlyf,mitsgaders
een breeden doch körten kop, het welk veroorzaakt, dat haare oogen
verre van elkander ftaan; ook draagt zy haare vletigelen in 't zitten niet uitgebreid,
mair op verfchillende wy.^en, even als de Dagvlinders , boven op
den rtig te zamen gelegd. Wyders zyn 'er onder deze groote foort ook Waternimphen
van onderfcheiden kolenren. Zommigen hebbenviergantfchblaaiiwe
vieugels tot aan den buiten rand, die eenigzins in 'c zwart-briiine valt; by
anderen is het midden der vleiigelen blaaiiw, en het gedeelte by de inleding,
als ook het buitenile, helder en doorzichtig; doch het blaauwe deel heeft ter
wederzyde eene verdwynende bruine koleur: anderen wederora hebben zwartbruinachtige
en overal doorzichtige vletigels, en dezen zyn gemeenlykmeteen
zeer fchoon en iets donker lazimr-blaauw lyf voorzien, waar legen het borstftuk
in 'tgroene fpeelt; doch overal fchynt 'er een goud-glans doorheen. Alle
deze genoemde Waternimphen zyn altoos Mannetjes; en die genen, welken,
ten aanzien der grootte , ook tot deze foort behooren, maar doorzichtige geelachtig
bruine vieugels hebben, waarin aan den voorilen rand oratrent het einde
ileeds een wit pimtje te zien is; mitsgaders die genen, welken gantfch heldere
en doorzichtige groenachtige vieugels zonder een wir puntje hebben, zyn Wyfles,
Ook zyn de Wyfjes daar door van de Mannetjes te onderfcheiden, dac
liaare vieugels doorgaans fmaller zyn, en dat ze geen blaauw , maar een groengoudglanzig
lyf hebben. Hy , die zieh gelieft te erinneren, wat ik hier voorens
in de befchryving der 5'!= en 6i= Fig. van Tab. II. gezegd hebbe, ophoedanig
eene wyze het geflacht dezer Schepzelen ook aan de teeldeelen te kennet!
zy, zal in dezen niet verder vraagen, hoe ik het onderfcheid ook hier zoude
können aantoonen? en als hy de moeite wilde neemen, van eenigen dezer Waternimphen
te vangen , zou hy zichzelven daaromtrent gemaklyk konnea
overtuigen.
S- ß.
De 5''= Fig. dezer Tab. IX. vertoont een zittend Mannetje met gantfch blaau- % . j,
we vleugelen en lyf; de 7''' Fig. een ander, wiens vieugels alleen in 'tmidden p/^
blaiuw, maar aan beide de einden helder en doorzichtig zyn. Doch de G'ie
Fig. brengt ons een Wyfje van deze foort, met bruine doorzichtige vleugelen, ^
onder 't 00g, waar in men ook de voornoemde witte punten of vlakjes befpeuren
kan; en het lyf is fchoon groen. De uitpuilende oogen van alle deze
Waternimphen zyn gemeenlyk blinkend bruin-rood, en nevens dezelven ftaat
voor aan den kop een paar kleine fprieten. De rüg van het dikke borstilukis
by de inleding der vleugelen fcherp verheven; de onder hetzelve flaande zes
Ee 3 lauh;
'11]
MI'