SCARAEÄEORXIMTERRESTRIUM CLASSIS I.
Ta,h.rn.
E E U A A R D-K E V E R S. Tai. VI. 8 i i K ' ' * " '
fcheiden ilukken van Eikenfchorfe in; die hun ook zeer wel fcheenen te fmaa- Tab. VI.
k e n , doordien zy 'er aan knabbelden. Dit niet tegenftaande zag ik'ernochtans
gediiurig eenigen , die te zamen gekrompen en geftorven waren. Emde-
!vk kwam ik tot de gedachten , dat dit mogelyk Wormen zoiiden zyn , die
veranderen wilden; doch niet tot de Verandering konden komen, dewyl 'er
te veel byeen waren ; en de een den anderen by het graaven in de aarde,
en 't bouwen der wooninge , verliinderde. Ik zocht 'er derhalve degrootflen
iiit, en bragt ze in een byzonder verblyf; waarin ik, niet alieen van onderen
Potaarde, maar ook andere met Eikenfchorfe vermengde aarde deed , die ik
met eene frifche Zoode bedekte. Deze voorzichtigheid had eene gewenfchte
iiitwerking; want toen ik ze na twee maanden eens befchouwde, hadden zommige
zieh reeds in de Potaarde ingewilikeld , en op 't cinde van de maand
Jpril vond ik eene volmaakte manlyke Pop. Swammerdam verhaalt, dat
deze Verandering by hem in 't Jaar 1673. op den 16 Auguflus gefchiedis, en
befchryft zeer omftandig alles , wat 'er by voorvalt; derhalve zal ik , om alle
wydloopigheden te vermyden , den nieuwsgierigen Leezer liever tot zyn
Werk wyzen. Echter rooet ik 'er dk nog van zeggen, dat de Wo rme n , die
tot de Verandering vaardig zyn , zieh dieper in de aarde begeeven , aldaar
een vaden grond zoeken; en in denzelven, met behulp van den Kop , dePootan
en 't achterlyf, eene Eivormige , van binnen gladde , en wel gepolyfte
wooning boQwen ; waar in zy voorts zonder beweeging blyven liggen. Hierop
worden ze , na zieh van den drek ontledigd, en de overvloedige vochtigheid
uitgewaafTemd te hebben, mager en korter , mitsgaders rimpeliger, zo dat ze
fchynen te fterven. Ondertuflchen groeien de nieuwe deelen onder de oude
hiiid aan, tot dat de herlTenpan zieh eindelyk in drie deelenverdeele,dehuid
op den rüg openbarfte en ten laaften afgeftroopt worde, door eene golfswyp
beweeging, welke aan het te rugblyvende lichaam der Poppete befpeuren is.
De Pop , die ikverkreeg, zien we in de 5''= Fig. van Tab. VI- in haaren Bai f«?. 5.
liggen. Deze Bai is naauwlyks half zo groot als die van een Schröter; ook was
dezelve zo hard niet; doch dit kan wel veroorzaakt zyn, doordien de aarde
al te vochtig was.
Om nu deze Pop nog wat naauwkeuriger te befchouwen , zullen wy ons t.id. VII.
wenden tot de ß«!" Fig. van Tab. VII. Dezelve vertoont ons het Mannetje , p/^.. 5.
waaraan de Hoorn, hoewel nu nog ftomp , voor op den Kop ftaande, reeds
dnidelyk te zien is. De Kop, en het daar op volgende halsfchild, zyn hier,
even als by alle Kever-Poppen , iets voorvvaarts over geboogen. TniTchen
den Kop en de Voorpooten ziet men zes kleine kogeltjes, waarin de fprieten ,
de vreetpunten endeoogen, ieder in' t byzonder, opgeüooten liggen. Daar
aan volgt het eerde paar Pooten, dan het tweede , en tuflchen dezen en de
laatilen liggen de Vlengelfcheeden. Aan ieder zyde van 't achterlyf ftaan zes
ronde buken, die te zamen een wrong uitmaaken ; en daar in z y n , kort aan
de inkervingen, even zo veele luchtgaten; het overige derde paar zit onder
de Vleugelfcheeden en het Halsfchild. Het laatfte lid van ' t lyf heeft wel
i' •
il':
2ic Dieb iße Stüh geen