I " i i' • (. I I M'.
r / ¡üit
178 VOORBERICMT TOT DE TWEEDE CLASSE
houden; doch van de ziükeii zal ik, ais Aard - Inferen zynde, indeze
Clafle niec handelen.* Ondertufll-heii können die genen, welken
ais Wormen in 't water lee ven, en zieh naderhandgaerneomtreuthet
zelve onthouden, gevoegelyk in drie foorten verdeeld worden. De
eerfte foort vervat de ziilken, die een lang en dun lyf, en een grooten
ronden kop hebben: de Waternimphen der tweede foortehebben
een kop ais de voorigen, maar zyn breeder en korter van lyf; deze
beide foorten houden de vleugelen in 't zitten even zo uitgebreid ais
of ze vloogen. De derde foort heeft ook een lang en dan lyf; maar
is van de twee voorgaanden voornaamiyk daarin onderfcheiden, dat
ze de vleugelen op verfchillende wyzen te zamen legge , en dat haar
kop meer breed dan lang is; waarom ook de oogen zeer verre van elkander
afftaan.f
S. 4.
Indien de fuirate der plaatzc eeno breedcre uitweiding toeliet, zoii ik hier noe
van eenige Middel-Infeaen können gewaagen, die zo wel onder deze Water-Inf
e f t e n ais onder de anderen , te vinden zyn. Maar, vermits ik reets.in' t Voorbe-
Tiehc van de Eerüe Clafle der Dagvlinders, van 't Eerlle D e e l , beloofd h ebbe , dat
i k my door den tyd omaandiger en nader over de Onderfcbeidings-Kentekens en
V e r d e e h n g e n der Infef len verklaaren zal ; wáoneer ik my betet in flaat zal bevioden
c m te können aantoonen, dat men een Infeft alleenlyk|dan op goeden grond
tot e ene z eke r e Claffe kan brengen, wanneer men de noodige kennis van zynen levensl
o o p verkreegen heeft; zo zal ik voor tegenwoordig liet geduld myner Leezeren
niet meei-der vergen. Zonder deze noodige kennis toch , 'blyven onze berte Clasi
en en Leerwyzen altoos maar een enkelNaamregifter; 'twelkonstekennenKeeft,
boe veele Infeden 'er nog z yn, van welken w y , nocli de wyze van voortkofnine
nocli den wasdom , noch de verandering genoegzaam , of wel in 't geheel niel,
« De Befchryvingen en Afbeeldingen van verfcheiden Landiltaplien'zuílSi, in liet
v o l g e n d e Derde Deel, van Tab. XVII tot XXI. voorkomen. , u u u
t Men heeft hier nog aan te merken, dat deze drie foorten v a n 'wí t e r S p h e n '
belwlve het reets gemeide onderfciieid, in 't getal der Ledeo aan 't uiterfte deel
van haare pooten overeenkomen; nademaal de raeeften aldaar niet meer dan T leden
hebben; behalve de zeldzaame , waar van ik boven gefproken hebbe, welk
e aldaar j leden heeft. Door deze 3 leden aan de pooten, zyn ze onderfcheiden
van het Oeveraas, van de Water-Seorpioen- Vl ieg, van den Watervlinder
en meer anderen. Voor 't overige hebben ze meeftal körte fprieten, een vreett
a n g g e b i t , op den kop drie kleine blinkende knopjes, (welken de meeileNatuur-
O n a e r z o e k e r s voor zo veel kleine oogen houden;) en raeerendeels 4 evengroote
v i e u g e i s , ivelkengiad, docu'zicluig, netvormig-eng-getralied, enmenismaalacli-
(er breeder zyo dan voor. = o = t, .
K t E E M A N N .
DER W A T E R - I N S E C T E N. 17 9
S- 4.
De Waternimphen van de twee eerde foorten zyn gemeenlyk
de grootften; en met dezen zal ik op de volgende 11''= een begin
maaken, door eerft de gevleiigelde Dieren te befchryven;
wanneer my niet alleen van derzelver Eigenfehappen, maar ook
van haare voortteeling en voedzel ftaat te fpreeken. Naderhand
zal ik aantoonen, welke Wormen uit de Eieren van ieder foorc
van Waternimphen gebooren worden; welke eigenfchappen en kentekens
dezelven hebben; en eindelyk , hoe de Waternimphen uit
deze Wormen voortkomen , zonder dat ze alvoorens in Poppen
veranderen; even gelyk dit ook by de Haft of het Oeveraas ge.
fchiedt.
S . 5-
Het gene ik dus verre gezegd hebbe, zal genoeg zyn tot een
algemeen Voorbericht dezer tweede Claife der Water - Infecien;
maar vermits ik hier eene byzondere Plaat Tob. I. bygevoegd hebbe,
zal ik, daar van rede geevende, dezelve ook naderverklaaren.
Toen ik met het onderzoeken der Waternimphen bezig was, kreeg
ik het gevleugelde Maftboom-zaad by geval in 't 00g. Dit dacht
my , had eenige overeenkomfl: met de uitgebreide vleugelen der
Waternimphen; en dewyl anderen voorheen de moeite genomen
hebben, van eene vergelyking , of overeenkomfl;, tuffchen de Infeden
en Planten te zoeken , maar de gevleugelde Zaaden van
zommige Planten in die vergelyking overgeüaagen -/yn, zo viel ik
op die gedachten, dat eene befchouwing daaromtrent, zo niet aan
allen, ten minfte aan veelen myner Leezeren , niet onaangenaam
zou zyn.
S- ö-
Dat de Planten een Zaad voortbrengen, waaruit, als het in de
Aarde komt, wederom andere Planten van gelyke natuur te voorfchyn
komen, is eene bekende zaak : maar dat alle Planten Zaa-
Z 2 den
•-ilüst
I ' Ü
: t í ; i
' S T