i i ':
• 7 0 EE R S T E C L A S S E
TAB^ V. wel door een Vergrootglas kan ontdekken ; wanneer men te gelyk gewaar
wordt, dac het Wyf j e even als het Mannetje vol verheven punten is. Van
de Eieren hebbe ik boven reets gefproken. Waarom eindelyk het Wyfja
kleiner is dan liet Mannetje, daar immers het tegendeel aan veele andere Infeften
gezien wordt , kan ik zo min tnet zekerheid zeggen, als my nog weinig
bewiift is, op welke eene wyze deze Keveri paaren*,
• ' §. 14. •
Zo als ik de befchryving van den Schröter wilde iliiiten, fchoot 01/nog te
binnen, dat ik, in het fraai getekende Surinaamfche InfeSen-werk vsn MejufFr.
M E RIA N , 00k eenigen den Schröter gelykende Kevers gezien hadde. Wani
neer ik nu, om myne befchryving des te vollediger te ma aken, en te onderzoeken,
of'erook buiten Europa diergelyke Schröters gevonden worden,haar
groote en koftbaare Werk nafloeg, vond ik wel drieerleie gehoornde Kevers,
maar geen Schröter of Hart - Kever. De eerile ftaat op de 24''= Plaat, waarop
zy een Worm vertoont, uit welken, gelyk zy zegt, de Kever groeit; zo dat
de tanden van den Worm in de lioornen van den Kever veranderen, en de
buik by denzelvei> nqg eenigermaate de Wormgedaante behoude. De Kever
heeft wel twee hoornen, welken den hoornen van een Schröter • W y f j e iets gelyken;
maar iievens dezelven ftaan twee zeer lange Sprieten, die 'er nitzien
als de Sprieten van een Houtkever. D e tweede Kever, dien zy op de 48«« Plaat
voor 't oog brengt, en van welken zy niets anders zegt , dan dat ze hem aldaar
gezet heeft om de ledige plaats te vullen, is wel zo groot als de grootf
l e Schröter zyn kan, maar zyn gantfche maakzel is zeer onderfcheiden van
denzelven. De derde, op de 72"' Plaat afgebeeld, is eindelyk die Neushoorn-
Kever, die, volgens het gezegde van Sw AM 11 ER DAM, met recht de £/e>
jiham genoemd kan worden. Dus is 'er geene onder deze drie Kevers , die
onzen Schröter zo naby komt , als de Kever, daar in de Engelfche Philofiphical
Transfaäims van gefproken wordt; wiens befchryving, die ik ten befluite
hier zal laaten volgen, in het Abridgment van Jon. LOWTOKP, Tweede
Deel , pag. 782. aldus luidt : „ Ik zende u hier hetafbeeldzel vaneen groo-
, , ten vliegenden Kever , die donker - blinkend bniin van koleur is, en ,
„ iiaar gerade van zyn lichaam, een paar groote Hoornen heeft; die gelyk de
3, hoornen van een Hart gefteld , en met takken voorzien zyn ; waarvan hy
„ ookden naam heeft; dewyl onze Engelfchen in Virginie en Nieiiw-Enge-
„ land hem het Vliegend Har t noemen. iiy vHegt haog en fllel-, en zet zieh
.„ doorgaans op de takken of flammen van groenende Boomen : zodra hy zieh
„ nedergezet heeft,verheft hy zyne fchelklinkende irillende ftem, dieallengs-
• „ kei:s
• Van de paaring .dezer Kevers wordt hier onder, in de volgentie befdiryving vsn deii Neuahoom
Jiever., §.,10. eoii kori beridu gegeeven.
KLEEMAHN.
t ;
Fr
i
Is' i . . .