•«P-j
. itiiair
i T 'l SCAItAJiAZORUMTliit]lS,STRIUM CZASSIS I .
1 ij"
DtK A A R D-K E V E R S. Tab. V. 67
•TAB. V.
• Wanneer de ScbrÜer u!t de Pop te voorfchyn gekomen is, vertoont hyzich
zo sroot alshy worden zal; en een kleine Schröter groeit niet meer, en is
00k niet voor ioneer te houden dan een grooter; maar hy zal grooter ot kleiner
zyn, naar maate vaii het veel of weinig voedzel. dat de Worm gehad
heeft De ii« der V''» Tak vertoont ons hier een der grootften in eeneFig. 7,
zittende cf krnipende geftalte, dien wy nu eeiis in alle zyne deelenzullen
befchouwen. Zyn breede en. groote Kop,- benevens den Hals, ichynt wegens
zyne harde en iiitgebreide Schale , met eene foort van Helm bedekt te
zyn • en hesft, ter zaake van zyne groote Hoornen , die met den Kop
meer dan de helft der lengte van 't gantfche lichaam iiitmaaken , met wel
kleiner können weezen ; te meer, dewyl de Hoornen byhunne inledingmet
llerke Spieren voorzien moeten weezen ; om dat de Schröter daar mede, ge-
Ivk de Kteeft met zyne fchaaren, geweidig knypen kan., Deze Hoornen beftaan
in twee flangen , aan ieder van welken drie Tpitze punten of takken
zitten ; waarvan de twee uiterilen een gaffel verbeeiden , en de derde om.
trent in't midden van den Hoorn binnenwaarts ilaat. Tuffchen dezen midden
tak en den uiterften gaffel ziet men , aan de binnenlle fcherpe kant van
den Hoorn , eene rei kleine tanden , hoedanigen 'er 00k eenigen op den
midden - tak volgen ; zo dat het gene, dat tuffchen deze beide Hoornen vaftgekneepen
wordt, den Kever niet ligt ontfnappen könne. Achter deze groote
Hoornen heeft de Kever , aan ieder zyde , nog een dünnen Spriet ofVoelarm
; deszelfs eene helft bei taat , van de inleding a f , uit een geheel ftuk ;
maar de andere helft is uic vyf kleine, leden te zamen gefteld, en aan 'temde
met vier bladervormige deelen voorzien , waarvan het buitenfte het dikile is.
Deze Voel-armen k k de Kever, naar believen, ter zyden onder den ffop
leggen, of verbergen, en ze ook nog langer uitllrekken , dan in deze.figuur
te Sen is. Voorwaards tuffchen de Knyp • hoornen ziet men nog twee anderen,
die korter zyn, onder den Kop uitfteeken', en elk uit drie Leden beilaan;
tuifchen dezen , , is 'er naaft den Bek., nog een korter paar te zien ;
doch ze verdienen allen- vier veeleer den naam van Vreetpunten-, dan van
Sprieten of Voel-armen. Den Bek ^ benevens alle zyne deelen ,. na,auwkeurigbezichtigdhebbende,
hebbe ikhier geeneByttang.gelyk aan de Mai - Kevers
en anderen meer gevonden wordt, können vindqn;. zo dat 'er ter plaatzevan
den Bekniet anders zy, dan de vier tqngenvormige , byeen ftaande , geele
deelen , die aan den Schröter gezien worden. Dezelven beftaan , elk in 'tbyzonder,
uit een tederen fteel,,;die ter wederzyde, als eene Pennefchacht, met
häirige vezelen bezet is, en de Schröter kan ze eemgzins intrekken en uitlfecken.
Met deze fteelen of tongswyze punten trekt of zuigt hy een fap uit da
Eike Haderen; en het geen zomtyds uit deoude Eikeftammen fiepert, dient
hem insgelyks tot voedzel. Hierom zyn de Sihrttsrs veel ter piaatze , daar
I 2 dier