8 o
1519 I J I 9
"
“I
15-19 11. De tweede vertoont op de eerile helft diergelyke borilbeeld, doch naar de andere 15-19
zyde gekeerd ; en op de andere helft eenige wapenfchilden , hebbende in beide letterzoo- — ^
men deezen z in ;
M A X IM IL IA N - y S R O M a n o r u n I M P e r a t o r , S EM P E R A V G V -
S T V S , A R C H ID u x A V S T R I a E ,
P L V R I V M a v E E V R O P a E P R O V IN C I A R um R E X E T
P R IN C E P S P O T E N T I S S IM V S , ly ip.
M A X IM I L I A A N K E I Z E R DER R OM E IN E N , A L T TD FE&-
M E E R D E R A A R , AARDSHER TOG F AN O O S T E N R T K , KONING
EN MAGT IGSTE F O R S T D E R ME E S T E GEWE
S T E N F AN E U R O P A . ly ip.
II I . De derde is zonder letterlyke verklaaringe , en alleen kennelyk uit hot wezen en
de Ridderordere van ’t Guldevlies.
Boven de gemelde eigenfchappen, die
zelden zieh in eenen Vorft vereenigen,
beminde Keizer Maximiliaan niet weinig
de ja g t, de zangkonft en de geleerdheid
o f de oeffening der goede
letteren, welke geduurende zyn leeven
met zoo vrugtbaare gevolgen in Duitsland
gekweekt wierden, datmen hieruit
eenen ryken oegft van verftanden
zag voortfpruiten. Ja hy bezat zelve,
zoomen getuigr, eene byzondere nei-
I. Op dp eerile , eene penningplaat, zietmen het borflilitk van Maximiliaan met de Keizerlyke
Kroone op het hoofd, en deeze tytelen in den rand;
I M P e r a t o r C A E S ar M A X I M I L i an us A V G u s t u S,
DE GE B I EDER K E I Z E R M A X IM I L I A A N F E RME ERDERA AR.
■iKeizer- P o c z y , Welke grootelyks doorftraalde
in het beroemde Gedicht, dat hy in de
Duitfche taale van zyne Krygstogten,
Wapenhandelingen, en andere daaden
befchreeven en naagelaaten heeft. Doch
de blyken van deezen zynen geeft zyn,
tnyns weetens, op zynen naam nooit
gemeen gemaakt, en dit heeft my eenig
naadenken gebaardt , o f niet zeker
werk, dat my, onder veele aanmerkelyke
handfchriften, door den beleefden
Heer Jacob Marcus te Amfterdam, een
keurig Liefhebber en ryk bezitter van
’s Lands oude gedenkftukken, geleend
is , van den Keizer mogt gefchree-
ven zyn ; het zelve voerde den tytel,
®TC giWriicStiKii utiD diw tiiis btt gtfcfüthtelt
ioWicpcn fttitimm mit ^e^ktumbm
uns m m e ^tmrbgrairfljä i verfterkt met
’s Keizers voorrechtsbrief, in ’tjaarvyf-
tienhonderdenzeventien in ’t licht gegeeven
, en aan Karel Koning van Spanje,
Aardshertog van Ooftenryk opgedraagen,
door Melchior Pfintzing Prooft van
S'. Albaan te Ments,’t zy dees den Keizer
in ’t befchryven van des zelfs roekelooze
onderneemingen geholpen, o f het ganfche
werk dus met verfierde gedachten
opgepronkt en,naar den fmaak dier tyden,
als een Roman o f Heldenftuk gefchikt
heeft, blykt zoo klaar niet als dat het op
zynen naam doorgaat, en dat dees met
zynen oudften Broeder onder de Raaden
(x)en Bedienden van Keizer Maximiliaan OJFrehi,
gemeld,en met nog drie andere Broede- g®,™?'
ten uit een der aanzienlykfte Huizen van F f-v om .
, , , - , ll.foj.öoi.
Neurenburg gelprooten, op deezen aar- «¡¡>¡4.
digen penning gevonden worden.
II. De II. Diel. De