sehe Kleermakers den volgenden penning toe. Omdat zij
slechts een Ambt hadden, en de penning van een G{ild)
gewaagt, is dit twijfelachtig.
Voorzijde: Een breede geopende schaar; daar boven een
kroon; een roosje er onder, en daar om been de letters:
Krieer) . M(akers). G(ild).
Keerzijde: Een gekroonde, links ziende adelaar (met
een wapenschildje op zijn borst?) Daar onder:
: L A M B E R :
: R E N S E N :
Rood koper, gegraveerd (27.) Zie plaat C (2).
Op een ander exemplaar (HSS. Botterd. pl. LIII. (1)
{Bevue 1874, p. 174 n° 18) leest men: » x H en d r ic k
VAN » L og I HEM XXX. De adelaar ontbreekt daar in
de schetsteekening (zie pl. C (3). Op een derde, van rood
koper, gegraveerd, is boven de geopende schaar een kroon
en een arendje.
Keerzijde: A r en d J a ko bu s A sbeck j 1773.
Kramersgild. In een stuk, getiteld: Onderlinge Verbaut
en associatie van de regenten, gemeensluyden, gildens,
ampten, borgers en ingesetenen der Vrije- Bijx- Stadt
Nijmegen Gemaeclct en Onderteykent in December 1702,
volgt het Kramers Gild op de Regenten en Gemeensluyden.
Hun bode St e v e n G r e v e l a a r komt ook in de
Sententien blz. 11 voor.
Hun zwart fluweelen begrafeniskleed van 1769, waarop
twee armen, die uit eene wolk te voorschijn komen en
weegschalen houden, en daar tusschen een vijzel, is met
een koperen schild van 1760, nog aanwezig (zie de Be-
schrijving blz. 126).
Kuiper sgild. Hier van zijn nog 4 koperen schilden met
de namen van gildebroeders (1755—1791) voorhanden.
Lakenweverij. Reeds in de 11® eeuw in Nijmegen. Zie
K o e n e n , Voorlezingen 1859, blz. 46. Sm e t iu s , Beschr.
van de stad der Batavieren, blz. 68.
Passementwerkersgild. Dit gild werd den 22 Maart 1637
opgericht. Gildeproeven (1744— 1780), bestaande uit passement
en zijde gewerkt (zie Cat. A rti 1858, n° 2999),
zijn nog in wezen, als ook 3 koperen Schilden, 1707—
1774. {Beschrijving blz. 127).
Yan het Schippersgilde zijn in de gemeenteverzameling
te Nijmegen nog prächtige reliquiën te vinden. Uit de
16® eeuw een geborduurd kleed van blauw damast, waarop
een kogge tusschen Onze Lieve Yrouw en St. Joris en 4 Schilden
met een anker er op. (Zie ook Navorscher XV, blz.
85). Buitengemeen groot is de met zilver versierde en
aan een zilveren ketting bangende drinkhoorn, met het
snaaksche opschrift op het mondstuk:
Met natte seylen ist goed laueere,
Die mij veel drinckt salt ook wel leeren
Dus waer wij seylen oft laueeren
Ons geluck staet in de hant des Heeren.
Zie ook Revue 1874 p. 167, 168. Cat. Arti n» 2296, 2972.