343. p. 188. VelleUooters. Vgl. Dl. II, bl/.. 79 eu pl. XCVII
(22). Bij MiNARii zijii onze ¡ilauwveTvers-lee.steii of stokken, waar-
aan zij de door ken geverfde kousen liiugen te droogeii, geene
reclithoekeii, maar klopstokken (vlegels , zwengels) voor de Velle-
bloters. Vandaar de toewijzing van dit veelal afgesleten stukje
aaii hen. M. ziet op de Kz. ook het borstbeeld vau St. Bartolomeus
, met langen baard, het hoofd omgeven met eeu lauv'er-
krans en gedekt met een kap. Vergelijk 'Nalezingen I, blz. 12,
n° 43 , over het onzekere der toewijzing van deze stukjes.
344. p. 188. Vischverkoopers en Mademakers. Als pl. XCVI
(17). Dl. II, blz. 75 — 76. Kz. met Gerakii Kunk. A° 1761.
345. p. 189. Zegel der Vischverkoopers. Als pl. XCVI (18).
Dl. II, blz. 76.
346. p. 189. (1765) Schilders. Geheel als pl. XCV (3). Dl.
II, blz. 62.
347. p. 190. Lakemvevers. Geheel als pl. XCVI (14). Dl. I I ,
blz. 72.
348. p. 190. Droogscheerders. Geheel als pl. XCV (12). Dl.
II, blz. 71.
349. p. 191. Bakkers. Als pl. XCV (10). Dl. II, blz. 67,
met Joseph Langen. 1770.
350. p. 192. Hoveniers. Als pl. XCVI (19). Dl. II, blz. 77,
met Henubik Clous 1773.
351. p. 192. Booginakers. Groot (34). V z.: de h. Quinlinus,
zegt M ., met mantel omhangen en straalkroon rondom het hoofd,
met opgeheven armen en pijlen op den rug, tusschen een boog
en een pijl, staande op een geplooide banderol met den naam
S. Qvinli.ne. K z. : L. W. BOELENS. (Wij hebben dit gild niet
vermeld gevonden, maar de penning schijnt toch wel in Maastricht
te huis te behooren.)
352. p. 193. Wapenmakers. (16). V z.: Een staand zwaard,
daarachter een G(ild). K z.: Een «espuutige ster met zes kleine
vijfpuntige in de tusschenruimten. Dit geel koperen ge.stempeld
pemiiugje is door ons in de Revue 1874, p. 24, n° 93, aan
Antwerpen toegewezen.
353. p. 193. Linnenwevers. Als pl. XCVII (23). Dl. 1, blz. 281.
Kz. met 1VE.RAN STEINS 1783.
354. p. 193. Heelmeesterspe««iw^ is eigenlijk een afgietsel A'an
hun zegelstempel, als pl. XCVII (27). Dl. II, blz. 83 en N alezingen
I, blz. 12, n° 4 2 , met Cosmas.
355. p. 194. Heehneesters-Barhiers. (Groot (29). In het veld
een verheven schild, in Avelks midden, zegt M., een spatel (lees :
lancet. Vgl. M. n° 247 , II. blz. 138) tusschen twee scheermessen.
K z .: M. R. IAN DE BASER.
356. p. 195. Wijnverlaters. 1655. Vz. als onze pl. CIX (3),
Avaarvan wij, Dl. 11, blz. 176, reeds zeer voorzichtig zeiden,
dat deze penning te Deventer of Kampen kon te huis behooren,
omdat de daarop voorkomende gildebroeder P. Banniek tot een
aldaar bekend geslacht behoorde. Dit exemplaar heeft P. ANTONI.
ISENEER.
357. p. 195. Volgens M. een begrafenisp. der LintAvevers (?)
Dit rood koperen, geg. penningje, gr. (21), ook in onze verzameling
voorhanden, vertoont V z.: Een doodshoofd (Avaarop een
klop is geslagen) staande op twee kruisgeAvijze geplaatste been-
dereu. waaronder de uij/pmitige ster van Maastricht. Daarboven:
1733. K z .: St. Martinus te paard, van zijnen mantel een stuk
ten behoeve vau eenen kreupeleii jongen, die blootshoofds achter
hem gaat, afsnijdende. Deze is door ons niet opgenomen, omdat
het eeu penning is van de Martinus kerk te Maastricht, even als
de volgenden n° 358 eu n° 363, die echter een zespuntige ster
hebben.
361. p. 197. Bedelaarsp. Als pl. XCVII (28). Dl. II, blz. 84.
Deze met 24.