:; !: ijGW-:
I { if
ni:6E
eede, aan den hertog van Gelre, zijn ambtman en de
magistraat van Arnhem, dat zij zieh nooit meer tegen
hen verzettcn, en niet dan met liiin toestemming tjilde
hebben of vergadering houden ziillen, t. a. p. blz. 58.
Eene maand later (25 Mei 1406) bekennen meer personen
(er worden slechts elf genoemd), waaronder Arend
Jacops de b a k k e r, Willem Bieeman, Steven K rem er,
Vrank de radem aker , met eede, aan dezelfde personen,
dat zij zieh nooit meer tegen hen verzetten en niet dan
met hunne toestemming gilde hehben of vergadering houden
zuilen (t. a. p. blz. 58).
Waarschijnlijk wilden deze gildebroeders zieh, zooals in
bet naburige Nijmegen en te Eoermond, en later te Zwolle,
doen gelden, en zoodoende deel aan de regeering ver-
krijgen; het blijkt, dat het niet bij spreken in hunne
vergaderingen was gebleven, maar dat er daden van ver-
zet gepleegd waren. De bedrijven van Kuipers, Koperslagers,
Bakkers, Radermakers, Kistenmakers, Kramers,
komen hierin, in 1406, reeds voor den dag, en ook de
broederschap van St. Nicolaas.
Het duurde nog ruim tachtig jaren, eer de gilden te Arnhem
hun wensch verkregen. Den 31 Mei 1487 verleende Maximili-
aan, Roomsch Koning, als hertog van Gelre, te Brugge, aan
de stad xVrnhem het recht om zes gilden te hebben, ieder met
een gildemeester aan het hoofd, om de hurgerij te vertegen-
woordigen. Zij zouden dezelfde rechten en vrijheden hebben
als de gilden te Nijmegen en te Roermond genoten
(t. a. p. blz. 150). ‘ Nog in 1487 trokken de twee
Burgemeesters en eenige burgers, daartoe afgevaardigd,
naar Nijmegen, om daar kennis van de inrichting der
gilden te nemen. " Volgens Is. A. N u h o fe waren de zes
gilden deze; 1. Kramers of Slijters van allerhande waren,
bij gewicht of maat. 2. Timmerlieden. 3 Schoenmakers.
4. Wevers. 5. Kleedermakers en 6. Bakkers en Brouwers
, " als overeenkomende met den stand der zaken, in
April 1591.
Inmiddels had Hertog Karel van Gelre den gildebrief
van Koning Maximiliaan bevestigd: dit blijkt uit een
renversaal, ten gevolge dezer bevestiging, den 21 Januari
1499 gegeven en het eerst door G. V an H asselt in zijne
Arnhemsche Oudheden (Arnhem, 1804, II. blz. 99 102)
medegedeeld. De aanhef daarvan is aldus:
Wij Gildemeistere, gemein Bürgeren ende Ingesetenen
der Stat van Arnhem, ende nemelick van den sess gilden
en gildtschappen binnen derseluer stat, als die Koopluide,
* Volgens P. N i j h o f f gedrukt in de Deductie van de regten en privilegien
der vrije stadt Arnhem, 1703 4», onder de Beivijsstukhen blz. 6—12.
= Zie Gr. V an H a s s b l t , Kronijk van Arnhem, 1790, blz. 59, op 1487;
„In dit jaar bieldt men reele kallingen (samenspraken) te Nijmegen over
„den Gilde om zieh daerna omtrent die Arnhomsclie Gilden so moegelick te
„gedragen, ende die i'runden van Nijmegen kwamen daertoe oeck liyer over.“
Mr. J. W. St a a t s E v e r s in zjjne Kroniek van Arnhem (1233—1789), Arnhem
1876, geeft blz. 12—13 (2) een zeer beknopt overzicht van de gilden.
3 Gelderscbe Volks Almanak 1858, de Arnhemsche gilden \>\z. 11, waar
blz. 10—11 de korte inhoud van de akte van 31 Mei 1487 voorkomt.
!'•i,