De oudste bescheiden omtrent de gilden in Brabant
en Liiik zijn in de oorlogen der 14e—16e eeuw groo-
tendeels verdwenen. Hoogst waarschijnlijk ontstonden
de gilden aldaar ter zelfder tijd als Lodewijk IX deze
vereenigingen in de eerste helft der 13® eeuw organi-
seerde. De emancipatie der Brabanders geschiedde bij
akten van de Hertogen Hendrik II (1247), Hendrik III
(1261), bevestigd door die van Jan II (1312). De
Luikenaars namen eerst in 1253 deel aan de verkiezing
der burgemeesters; daarna geschiedde die of hoofdelijk,
of door de gilden. In 1331 werd die verkiezing geregeld'.
Wat het hceeslachtige Maastricht betreft (onverdeeld,
bezeten door den Hertog van Brabant en den Bisschop
van Luik), zoo deelde het natuurlijk in het ge-
not der bovengenoemde privilegien. In eene regeerings-
akte van Maastricht van het jaar 1299 is dan ook reeds
sprake van de meesters gouverneurs der gilden als een
deel der wetgevende machten, zoodat men stellen kan,
dat de gilden aldaar tegen het einde der 13® eeuw bestonden.
Hun aantal was niet altijd gelijk; 23 voor
en in 1409; toen samengesmolten tot 11, maar in 1413
‘ Zie hierover de belangrjke Bÿdrage tot de hennis van den regeerings
vorm van Maastricht en zijn ressort, meer bijzonder gedurende het tÿdvak
1632—1794, door L. J. S u E isaA K , Lit. Hoot. (Leiden 1873, X V III en 276
bladzijden, 8“) blz. 72 en volgende, alsmede vele geachriften bij de samen-
Btelling dezer doctorale verhandeling, tot Maastricht betrekking hebbendc,
gobruikt, en blz. X I—X V III vermeld.
weder tot 13 opgevoerd. Slechts zeven jaren later (12
Aug. 1420) werd weder het oude getal van 23 bepaald,
en dit getal hield stand tot aan hunne opheffing. De rangregeling
was deze:
1 Goudsmeden. 2 Grofsmeden. 3. Schoenmakers. 4 Metselaars.
5 Cremers (Kramers). 6 Timmerlieden. 7 Molenaars.
8 Bekkers (Bakkers). 9 Sneyders (Kleermakers).
10 Bontwerkers. 11 Droogscheerders. 12 Leemplakkers
(Plafonniers). 13 Cortespoelders (Linnenwevers, die de
korte spoel gebruiken). 14 Vleeschhouwers. 15 Leur der s
(het woord wordt ook wel Luerders geschreven) (Looiers).
16 Schippers. 17 Visschers en Corvers (Korfmakers). 18
Hoveniers. 19 Euf- of Oefmengers ' {Beurriers, Boterver-
koopers). 20 Ververs. 21 Gewantmakers (Wollen- of Lakenwevers).
22 Brouwers en 23 Chirurgijns.
leder gild had zijne gouverneuren ( P e r r e a u 1. 1. p.
311), d. i. meesters, belast met de administratie, de zorg
voor de handhaving der privilegien en de goede rechtsbe-
deeling aan de gildeleden. Deskundigen (met de gouverneuren,
jaarlijks 1° October benoemd), Melden toezicht
op de fabriekaten. Ieder burger moest lid van een der 23
gilden zijn.
De gilden namen deel aan de benoeming van het bestuur,
maar niet altijd in gelijke mate, gelijk men zien kan uit
> Eon woordvorm nog in het Engelsch hekend b. v. Fishmonger, Cheese-
monger enz.