53. II, blz. 145, reg. 19, lee,s : bij 1 lia u av e r s.
54. II, „ 146, , 10, «taat; cos lees: eekhorentje (misteekeud
blj V. d. Monde).
55. II, blz. 147,
56. 11, , 147,
reg. 3 , lees : steenbicker.
„ 10, , wantsnijers.
57. II, , 151, Looierspenningen. Nog a) ß. K. met den
naam vau Isbr.and Bosch de Jonüe 1675. Kz. uitgekrabt: Pieter
DE Hase 1660. 6) Cat. Utrecht 1878, blz. 125 (951) met den
uitgekrabten naam van AVillem Prieaians en 1681.
58. II, blz. 152. Smeden, I , afgebeeld pl. CXXXII (/t) eu
Cat. Utrecht, blz. 124 (968) nog een ander vau 16-44, Avaardoor
vervalt reg. 3 en 4 van Dl. 11, blz. 418.
59. II, blz. 162, reg. 5. v. o. Tot dit gestoleii zegel hebben
betrekking de tAvee volgende extracten uit de Vroedschapsnotulen,
oiis Avehvillend medegedeeld door Mr. S. Müller F z.
,1658 s’ Maendaglis den XV“ February.
, Alsoo tusschen Saterdach ende Soudach s’nachts in een van de
Cameren ter Secretarie deser Stadt opgebroken is seker Casgen
waer in opgesloteii lach deser Stadts segel, t welck daer uyt
gestoleii is ende dat noch twee paimeleu uyt een casgeii in
een ander vertreck gebroken zijn. Soo is goetgevondeii dat hij
publicatie aenstonts te doen , belooft sal Avorden een vereeringe
vau drye hondert gulden aen den geenen die den handdadigen
sal comen te openbaren sulx dat die geraeokt in handen van
Justitie etc. als breder bij de gedaene publicatie.
s’ Maendaghs den XXID““ February.“
„A'erhaelt .sijnde, dat eenige joiigeiis desen morgen speiende
in de Pauls K ercke, ende vermits een penning onder eenige
lialckgens aldaer geschoten, deselve verleggende bevonden hadden
daeronder te leggen Stadts segel over acht dagen uyt de Secre-
tarye gestoleii, sijn binnen doen comen vier joiigskens die de
lialckgens verleydt ende ’t voors. segel eerst gesien ende opgebeurt
hebbende hetselve herwaerts gebracht hadden, Avelcker
llamen aangetekent wesende , sijn d’ Heeren Burgemeesteren
geauthoriseert om deselve jongskeiis eene vereeringe te doen
hebben. “
Utrecht 11, blz. 1 6 3 -1 6 6 , pl. CHI—CVI. Bodeteekens en
versierselen van de pellen o f lijkkleeden.
Belangrijke berichten over het bestaan in 1578 en vroeger
van de bovengenoemde voorwerpen te Utrecht bevat de Inventaris
van het Goud- en Zilverwerk der Utrechtsche geestelijke
gestickten , door Mr. S. M ü l l e r F z . medegedeeld in het Archief voor
de Geschiedenis van het Aartsbisdom U trechtY ll, 2 en 3. Utrecht
(Aug. 1879, n° 2), blz. 285 en volgende. Alle de oude (21)
gilden komen aldaar blz. 308—322 voor. In 1578 droeg men de
Bodeteekens op de mouw, later aaii koorden op de borst. Reeds
in 1513 (zie blz. 322 (1) hechten de Bijlhouwers zilveren ver-
sierseleii aan de pelle. De Kleermakers bode droeg een cleen
sulvereii scheer op zijn mouAv. Die der Brouivers een scuepmandtgen
(schepkorfje); die der Schoenmakers een leersse van siilver en zij
hadden sulvere mesgens, die meii aen die pelle hangt. De bode
van het Louioer (Looijers) gilde droeg een Bockgen-, die der
Coorncoopers eeu cleeii britsgen; ‘ die der Oude loantsnijders
droeg een zulver schraehgen; die der Riemsnijders een zulvereii
riemtgen. (In 1514 Avas dit gild veel meer bemiddeld. Zie blz.
306 (1). De bode van de Oude Cordetvanniers droeg ook eeu
leerse van sulver. De Steenhickerspelle was versierd met zulver
ruytgens, een hamerkcn eii een passerken met sidvere letters.
De Sakkendragers Avaren toeii (1578) gesplitst in tivee deelen
vau het Over- eu Noordeinde (St. Nicolaa.s eu St. Jacob kerspel).
‘ Blz. 305. 0)) blz. 307 is sprake vau de brits, die de M'et'ers bode op zijii
mouw draagt. De iieer M ü l l e r zogt, blz. 3Ü7, Avannocr meu daar teu uiiuste
uict lezeu moet „butscti“ (Bodcnftasscu?). De britsm die meu aan dc cappeu
bangt. Talrijk Avareu die brilsen in de kerken aanwezig. Zie blz. 297. Waren
liet chevrons? britsen, geb rohen D A “