■i: -■ ( •, 1 'U.
namen imn gildebroeders en jaartallen, en eindelijk een
banier van 1550, Avaarop het wapen van de stad, twee
Heiligen (gekleurd op zwart fluweel), en twee krakelingen.
A1 leeft de menscli na sijn behagen, gelijk öfter was geen hei of doodt
De sonde brengen op ons plagen, Godt straft te samen kleyn en groot.
Gelukkig dan die soo mag leve, dat by sig wagte yan de sonde —
En boudt Gods wet hem voor geschreve, soo sal hy suyver syn bevonde
b) Op den buik vau de kan het gildewapen en:
De Wet die Godt sijn oude volck, door Mozes gaf in duistere wolk.
Die quam aan Israel te leeren, dat sig haer nioesten tot Got bekercn. Anno 1773.
Dat die zwaarmoedige meester in der tijd ROELOF Gr ä a d t heette, toont
zijn naam en spreuk op het deksel aan. „Godt doet genade ter sijner tijt.“
De kan van 1782 bevat aUeen den naam van W il l e m t a n R o g s En , een
goede Bakkers naam.
Op dien v an 1791 (van B a l t h a s e e T e r L in d e n , jo n c km ee ster), leest
m en :
Laat Here Here blijve,
Laat de ene lese en den andere sclirijven.
Laat de zee ebbe en vloeije,
Laat yder met sijn eigen moeie.
Ik geloof door de lioop en de liefde kragtig
Dat het fortujm ook koomt van God Almagtig.
B lijkens de nam en op vier gedreven Schilden (Beschr. blz. 123), w aren in
1632 m eesters H erm a n Cl a e s s e n , Cr ij e n D e e c k s s e n , H erm a n V an
R ij s w i j c k en J an B o c k .
In 1743 oud- eu jo n c km e e ste rs: E e in d e r t V a k d e r W o r t , J o h . C o n r .
V an K ü y t e n , H e n d r ik V a n B ie s e n , W o u t e r R e in d e e s (boekhouders) *
J o h a n n e s Ge a a t , J an R o q ü e , A n t o n y D uys en H e n d r ik P h il i p s .
* In 1702 was W il l em R o u k e n s Boekhouder. Zie de Sententien bij den
Hove des ftirstendoms Gelre enz. gea-esen tegen Fr. R o m sw in k e l c. a. (4“ ,
Arnhem 1702, blz. 12). Dr. WiLLEM R ouK E S , Burgemeester, werd den 8
Aug. 1705 onthoofd. NiJHOFE t. a. p., blz. 25.
Door de wiliekeurige wijze, waarop men vroeger met
de wapenschilden omsprong, is het moeielijk om de gildepenningen
van Nijmegen van die van Arnhem en Deventer
te onderscheiden. Nijmegen voerde als oude rijks-
stad, eenmaal de zetel van Keizers, den dubbelen zwar-
ten adelaar (met een schildje van lazuur, waarop een links
klimmende leeuw van goud op de borst), in een veld van
goud, gedeU door een keizerlijke kroon (A r k s t e e , Op-
dracht). Arnhem had alleen den dubbelen zwarten adelaar op
een veld van lazuur, zonder schildje, terwijl Deventer nu
een duhhel zwarten adelaar heeft, op een veld van goud,
zonder kroon. ‘ Beziet men echter met aandacht de Deventer
munten bij V e r k a d e , dan vindt men den enkelen
Deventer adelaar, gekroond en ongekroond (pl. 148 (1),
gekroond fl. (2—4), ongekroond, enz.) links pl. 148),
rechts pl. 153 ( f ) , ongekroond en pl. 153 (2) gekroond
ziende. Het eenige zekere kenmerk is het schildje op de
borst.
Schoorvoetend derhalve volgen wij P e r r e a u , als h ij, in
de Bevue van 1858, p. 427 den volgenden penning aan
de Bakkers van Nijmegen toekent;
Voorzijde: Onder een kroon eenige broodsoorten, als
een roggebrood, een enkele en een dubbele regehvegge, een
broodje, twee gebakjes in den vorm van sterren, en de
^ Zie V an d en B e r u h , Ned. Zegel- en Wapenhnnde. Amst. 1861, blz.
94 en 71, In 1388 één adelaar, later komt die gekroond voor.