De Schippershiechten hadden ook eene vereeniging. Hunne
afsehuwelijk gegraveerde geel koperen met het oog (34)
groote penningen (Bevtie 1859 p. 94, n° 80) vertoonen
een viermaster, met daar boven SBos (in 1792) of ook
zonder dien plaatsnaam (in 1782).
Zeemj'de.- Schip1pees,knegts|gilt 1 1792 (ook 1782).
’s Hertogenbosch pl. 7 of XC (26 en 26*). Zie Bevue
t. a. p. n° 81.
Schoenmakers en Ruvetten of Looiers hadden vier Dekens
en 12 gezworenen. ' {Bevue 1859, p. 96. Cat.
H eusnee n° 2878).
Hun zware, hoog van afbeeldingen zijnde, geel koperen,
gegoten ovale penning 36/28 is ’s Hertogenbosch pl.
8, of XCI (27) afgebeeld.
Voorzijde: St. Crispinus (en face), in de uitgestrekte
rechter hand een Looiers schaafmes, en in de linker een
leest houdende.
Keerzijde: Een riiiters laars met kap en spoor, waarop
soms een gildecijfer gegraveerd (37). Daar nevens ter linker
zijde boven elkander een muil en een schoen, en daar
boven soms in plaats van op de laars het gildenummer
(9).
Alles aan weerszijden in een dikken kabelrand.
Schrijnwerkers, Gewantsnijders en Kistenmakers hadden
> Hun altaar was dat van S S . Crispyn, Crispinianus en Willebrordus, SOHUT-
jE S IV, blz. 201.
in 1649 een gezamenlijk gild. (Zie Y an Oüd enhov en ,
blz. 58). Het Gewanthuse bestond reeds in 1399.
Silverspenters. Yan dezen bestaat een hoogst zeldzame
rood koperen, dünne (groot 30) penning'.
Voor- en keerzijde zijn met den Bosschen boom bestem-
peld; (zie dezen bij V an L oon, Ned. histp., I blz. 561)
en in zeer ruw gegraveerde letters leest m en, op de
voorzijde: SVILVElß x SPEXITERS.
Waarschijnlijk waren zij eene onderafdeeling van het
Goudsmedengild, even als de Goudstikkers thans Borduurders
of Passementwerkers.
Smeden, Koperslagers en Messenmakers hadden 3 Dekens en
12 gezworenen in 1649; zij komen reeds in 1302 (zie boven)
voor. Ook de Goud- en Zilversmeden behoorden tot dit gild h
‘ Verz. van Jhr. M. A. S n o e o k , gekocht als n» 200 (fr. 6.50) van Catal.
d’uns vente de L. J a n s s e n s à Bruxelles (10 Mars 1876). Bois le Duc. iim-eau,
des fillgraneurs d’argent {Silverspenters).
^ S c h u t j e s IV, blz. 198, teekent bij hun altaar van St. Eligius aan; „Ter-
„langde lemand aangenomen te worden ln het St. Elols gild (waartoe ook de
„goud- en zilversmeden behoorden) en was hij geen zoon van eeu gildebroe-
„der, dan offerde hij bij zijne aanneniing aan dit altaar i pond was en 2 oude
„vlaemschen“. C o p p e n s II , blz. 66. In het Archief van het N. B. Gen. is
n“ 255. Keur van het Smeden- en Messenmakers gilde, 29 Maart 1547;
n° 444. Keur Smeden-Ambacht, 1 Juni 1693. Hun archief was bij Min-
t j e s , mr. Smid op den Vissolicrsdjjk (1875). Den 13 November 1876 werd
door P. K o c k x te Antwerpen voor fr. 11 onder n“ 185 eene collectie gil-
depeuningen verkocht, in lood, groot 21. Voorzijde: Eeu boom waarbij een
Smids Immer. Daar boven het Hebreeuwsche woord Jehova. Keerzijde: Een
gekroonde of met een sterrenkrans omgeven beker. (Verz. van Jhr. A l b e -
Ric V a n d e n B o g a e r d e ) . (mededeeling van Jhr. M. A. S n o e c k ) . II.