189. p. 109. Kleermahers has. Als pl. XLII (4). DL I, blz.
260. Deze met 23.
190. p. 109. Knechts van de Kleermakers. Begrafenisp. Als
pl. XLIII (5). Dl. I , blz. 260. Deze met : 4 :
191. p. 110. Wijntapperspenning, groot (29). V z.; „Bacchus,
zittende schrijlings op een Avijnvat, houdende in de rechter hand
een drinkschaal, in de linker hand een flesch met ronden bodem
(die niet op zichzelf staan kan eu dus moet uitgedronken Avorden).
Hij is omgeven door een boog van Avijngaardbladeren en
druiven. Kz. Onder een boog van driiiven en bladeren staat een
daarvan etende geit (bok?) met horens en sik. Onder baar, op
den grond, ligt een kleine jonge, die een tros druiven eet. (Aan
Bacchus werden hokken geoiferd.)
Waarom behoort deze gest. penning te ’s Hage te huis?
192. p. 110. Turfdragers gild is van Amsterdam. Zie pl. IX
(105). Dl. I, hlz. 122.
193. p. 111. Is niet de Toegangspenning tot den kruidtuin,
zooals M. schrijft, maar de gildepenning der Apothekers, overeenkomende
met hun zegel van pl. XLVI (21), beschreven Dl. I,
blz. 252. Op de K z.: N" 25. Ovaal 29/26.
194. p. I l l , Toegangspenning tot den Hortus Medicus. Als pl.
XLII (1). Dl. I , blz. 259.
196. p. 112— 113. Brandspuitp. Als pl. XLV (17). Dl. 1, blz.
255. (197—244. Schutters- en buurtpenningen.) Hieronder echter
240. p. 134. St. Jacobs buurt (onbekend in ’s Gravenhage) is
de gildepenning der Hoedenmakers te ’s Gravenhage. Zie ]il. XLH
(2). Dl. I, blz. 257. Deze met n" 46.
245. p. 137. Jerichohuurtp. Dit penningje belioort in Leiden
te huis. Zie pl. XLVIIl (3). DL 1, blz. 280.
IB S
’s Hertogenbosch.
246. p. 138. Smids. Als pl. XCIII (48). DL II, blz. 34. Deze
met 3.
247. p. 138 — 139. Door Minakd aan de Wapenmakers f ) toe-
gekeiid, is van do Chirurgijns. Zie pl. LXXXV (3). Dl. I I ,
blz. 21. De spilboor van den heer M. is een trepaneerboor-, het
zaagzwaard (?) een amputatiezaag ; de lans een lancet. De
Heiligen Cosmas en Damianus op de Kz. wijzen dit ook over-
tuigend aan. Bij M. op de Vz. een compartimentje, waarin (3).
248. p. 139. Bakkers 1646. Als pl. LXXXIV (1). Dl. I I ,
hlz. 29. Deze met 7 als gildebroedersnumnier.
249. p. 139. Vz. als n" 248. Kz. : De hroodinschuiver vevti-
caal geplaatst en met 3 bollen er op, tusschen 1778 en n" 5.
250. p. 140. Knoopenmakers. Als pl. LXXXV (5) met 2. Zie
Dl. II, blz. 14, waar wij de gestempelde letters NB door N feuive)
B(us) hebhen verklaard. Min.akd lee.st er uit: Noord Brabant!
251. p. 140. Olieslagers, bij ons Molenaars met (4), hier met
(13). Zie pl. LXXXVI (12). Dl. I I , hlz. 23. De Olieslagers behoorden
zeker onder dit Molenaarsgild, ook om het cijfer 13,
(ja dat van 19, zie Dl. 11 , blz. 25, laatsten regel), want zooveel
oliemolens zuilen er wel nimmer in 's Hertogenhosch geweest zijn!
De Molen op de Vz. wij.st dus op de Kogge-, Weit-, Gorlmolens,
oolc door den staudaardvorm, en met M. vinden Avij op de Kz.
Sint Jan in de Olie voorgesteld, volgens de legende dat h ij, te
Home komende vóór de Latijnsche poort, naakt in een ketel met
kokende olie gewori>eu werd.
252. p. 141. Schoenmakers. Als pl. XCI (27). Dl. II, blz. 32.
253. p. 141. Speldenmakers. Als pl. XCI (28). DL II, blz. 34.
Deze met 2.
254. ]i. 142. Schippers. Als pl. LXXXVII (11). Dl. II, blz,
26. Deze met 4.