262—273 behandeld. Op blad 273—274 is aldaar en bij
W iJN N E t. a. p. blz. 43—57 sprake \'an „Het Gildregt" , of,
gelijk bet doorgaans genoemd werd, „gild-, water-en stapel-
regt", als een uitvloeisel van het Groninger gildewezen.
Belangrijk voor de kennismaking daarmede is: Het Older-
manshoeh of verzameling van stukken behoorende tot het
Gild- , Water- en Stapelregt van de stad Groningen, van
1434 tot 1710, mede door den heer Mr. H. 0. F eith als eene
aanvulling van zijne verhandeling, in 1850 te Groningen
met aanteekeningen voorzien, uitgegeven (109 blz.). H en,
die de Latijnsche verhandeling van den heer F e ith niet
kunnen genieten (en dat getal neemt bij den dag toe), en
meer van de Groninger gilden willen weten, verwijzen wij
naar een werk van den hoogleeraar Mr. H. A. W u n n e ,
Handel en ontwikkeMng van stad en provincie Groningen,
geschiedkimdig beschouwd (Gron. 1865 X V , 229 blz.), en
wel bijzonder naar de 3® en 4® afdeeling: „De Gilden en
de nijverheid" (blz. 20—42) en het „Gild-, Water- en
Stapelregt" (blz. 43—57).
> Het in de Groninger Yolks Almanakken (1841—1843) opgenomen stuk:
Over den oorsjiong der Gilden van M. B e e k h d i s , hoewel men dat door
de plaatsing zou vermoeden, behandelt slechts in den jaargang 1843
(blz. 137—147) afzonderlijk de Groninger gilden. Talloos bijna zijn de stukken,
alphabetisch vermeld in het Zesde Deel 1858 {Alphahetiseh Gedeelte)
van bet liegister van het archief van Groningen (een reuzenwerk), mede door
don Prov. Archivaris Mr. H. 0. F e i t h samengesteld blz. 147—179, en in het
Vervolg Alphabetisch gedeelte 1866. De handschriften die betrekking hebben
op de gilden, voorhanden in genoemd provinciaal archief, loopende van
Wij hebben reeds gezegd, dat het aantal der Groninger
nog voorhanden gildepenningen gering en hun voorkomen
of uitzien niet behagelijk is.
Dit gering aantal echter wordt eenigszins vergoed, of
liever aangevuld, door de schilden, reeds vermeld en door
de heeren F eith en L orgion uitgegeven. Veelal bestond er
toch eene groote gelijkheid, of althans overeenkomst, tusschen
de voorstellingen op de schilden en penningen der
gilden; dezelfde emblemata, dezelfde Heiligen en voorstellingen.
Wij zuilen dus, de schilden beschrijvende, ook de penningen
daarbij mededeelen, voor zooverre zij nog voorhanden
zijn. Vooraf zij nog opgemerkt, dat de reeds vermelde
verdeeling der gilden in 18 burger- en 12 raadsgilden haren
1350—1738, vindt men in het Vijfde Deel van hot Register (1857). De folio
HSS. hlz. 174-176 n" 20 2-21 5, de quarto HSS. blz. 198-200 n“ 3 5 -5 2 .
De octavo IIHS. blz, 205, n” 12—24. Een 4“ boekje getiteld; Besolictie
van Borgemeesters’ raedt, olde en nieuwe sant Taelmans (Woordvoerders der
gilden, zie L o rg io n I hlz. 259) * en Gezwooren Meente {kiescollegie aid. I
blz. 258) van Groningen t I Maart 1663, hierin een register van de Tour-
heurten'^ der Gilden, bevat vele bepalingen omtrent de Crroninger gilden. Ook
de twaalf deelen der belangrijke Groninger Bijdragen beheizen stukken over
dit onderwerp, b. v. Gildemaaltijd {Y 330), Kremergilde ( Y l K r o i i e l g i l d e
(X 239) enz.
*Die Toiirheurten (!)warenin 1663 aldus: I. Smeden, Glasemaekers en Schilders,
Schutemaekers. II. Backers, Kistcmaekers, Schutenschippers. III. Schoe-
maekers, "Wieldraijers, Stelle(karren)maekers. IV. Cleermaekers, Cuypers,
Knokenhouwers. V. K rem ers, Wantscheerers, Bontwerkers en Pelsers.
VI. Tinnegieters, Sadelmaekers, Hoedcmaekers, Linnewevers.