de reglementen van 1372, 1 3 7 9 ,“ 1409, 1413, o 1428 ^
en 1465. In moeielijke tijden moest de regeering de gilden
bijeenroepen en om raad vragen, soms zelfs zetelden
de gouverneuren naast de regeering, en geene belasting
mocht zonder hunne toestemming (volgens aanteekeningen
van 1447 en 1472) op de burgers gelegd worden.
De gilden waren „militairement"- georganiseerd, gewapend,
droegen uniform met de kleuren van hun gilde;
hunne loopplaatsen waren vóór hunne Leuben (laube, halle).
leder gild had zijn vaandel, bij intochten van prinsen,
' 1379. SUKINGAR t. a. p., blz. 5 9 ; „Bij diploma van 9 Pebr. 1379 (nog
„in bet stadsarchief voorhanden) ontsloegen W e n o e s l a s en J o h a n n a , als
„graaf en gravin van Brabant, hnnne onderdanen van Maastricht van den
„eed van trouw aan het charter van 13'(2 gezworen, en gaven daarvoor
„eon nieuw charter in de plaats. Hierbij werd aan de Brabantsche onderda-
„nen hetzelfde voorrecht vergund, dat die des Bisschops reeds hadden (waar-
„Bchijnlijk sedert 1378 door Bisschop A r n o l d V an H o o r n ) „om door de
„„ambachten of gilden een burgemeester en vier gezworen raden , zonder in-
„„menging van den souverein, vrij te kunnen kiezen.“'“’ De gilden kozen dus
toen 2 burgemeesters en 8 raden.
- 1413. SuRiNGAR t. a. p., blz. 71 — 72. Het oud privilegie vau 23 Octb.
1413 (aldus in tegenstelling van het nieuwe van 11 Mei 1428 genoemd)
hevestigde de kenze van 2 burgemeesters en S raden, voor do helft van
elke der beide autoriteiten, en breidde ze uit op de „gouverneuren J d. i.
meesters der ambachten (Art. 108) en bij Art. 107 ook op de paymeesters.
3 1428. Nieuw Privilegie. (Art. 12). Het doet, zegt Dr. Sd e in g a r t. a. p.
(blz. 73) eene belangrijke schrede op den liberalen weg achteruit; de vrije
verkiezing voor de ambachten toch werd afgeschaft en op nieuw eene omslach-
tige wijze van verkiezing ingevoerd, even als dat bij het charter van 1372
geschied was; 1428 was zoodoondo als het ware het voorspel van 1580.
bij processien vóór het gild, door een gildebroeder te paard
gezeten uitgedragen. Zij hadden tenten, wagens, kanon-
nen, zoowel om de stad te verdedigen, als om de kastee-
len der edelen, in oorlog met Maastricht, ter neder te
schieten. Het oorlogscontingent der gilden werd in 1448
op 600 man bepaald.
De toelating tot de gilden, was nagenoeg even als die
bij andere gilden elders, gevestigd. Burgerschap in Maastricht,
leerlingentijd, een proefstuk, offers van 6—8 Hoorn-
sche guldens, een brandemmer en een eed. Was men een-
maal lid van het gild, zoo betaalde men voor de leerlin-
gen op den winkel jaarlijks 5 à 10 stuivers; men was
verplicht op de wacht te trekken als de stad bedreigd werd
en deel te nemen aan de processien, voorzien van toort-
sen, gemerkt met de zinneteekens van het gild ; desgelijks
aan de begrafenissen der gildebroeders. Bij boete, was men
ook verplicht de feesten op den patroondag bij te wonen.
De gildepenningen waren ook hier presentiepenningen.
Zij zijn bijna alien van geel koper, meest eenzijdig gegoten,
en veelal kenbaar aan zekere ruwe bewerking. P er-
RBAU’s afbeeldingen daarvan in de Bevue 1847 (planches
XIV—X V III n° 1—16, in omtrekken) duiden de vormen
op deze stukken scherper aan, dan bij sommige daarvan
inderdaad het geval is. Eene vergelijking met een paar
van onze afbeeldingen zal dit aanschouwelijk maken.
P e b r e a u geeft, na deze beschouwing van het samenstel
of het inwendige der Maastrichtsche gilden, p. 316—336,