t f ■ J
IÎA
•■«'î
poineten gearresteerd (11 Sept. 1668) gedrukt, in 1669 en
1721 (n° 1202). In 1687 komt een Treksohipper in het
veer van Franeker op Dokkum voor (n° 1357).
In een stuk van 1554 is sprake van het graven van de
vaart van Franeker naar Flarlingen , door die van Franeker
en van Schippers en Galjootvoerders te Franeker gevestigd.
De Artikelen geraamd door de broeders van het Gilde
der Schoenmakers en SS. Crispini en Crispiani, altaar in de
St. Martenikerk, dagteekenen van 30 Mei 1559 (n° 103).
In het volgende jaar (1560) verzoeken de gemeene Schoenmakers,
bij request, consent van Olderman, Burgemeesteren,
Schepenen en Raden, om hun gilde, dat door ne-
gligentie versloft ivas, Aveer te mögen oprichten, met aan-
bieding van de artikelen van het gilde ter goedkeuring enz.
(n° 105). Het schijnt, dat het request toen geen gCAvenscht
gevolg gehad heeft; althans in 1658 wordt een ander request
(n° 1081) ingediend om weer een vast gild te mögen hebben.
Ook toen met geen günstig gevolg; althans eerst
veertig jaren la te r', in 1698, (16 Febr.) vinden wij een
acte, Avaarbij de Schoenmakers en Leerlooiers, verlangende
een gild op te richten, zich verbinden om de kosten, vereischt
om daartoe te geraken, gezamenlijk te dragen (n° 1456).
■ Inmiddels (n“ 1292) hadden de Schoenmakers, blijkens verbaal van 3 Juni
1674, eenparig geweigerd don eed te doen, voorgescbreven bij de ordonnantie
op de impositie van laarzen, schoenen en muilen. In Franeker vindt men
(zie Reg. blz. 187 en 221), even als in Leeuwarden, een Schoenmakersperk.
In dat jaar (n° 1414) had dan ook de electie van Officieren
van het genoemde gild plaats.
Den 23 October 1749 werd de gilderol der Schoenmakers
en Leerlooiers door de Staten van Friesland geapprobeerd.
Flet règlement van het gilde der Linnen- en Dopjeswevers
werd bij den Raad en gezworen gemeente den 26 April 1656
gearresteerd. De naamlijsten van December 1656 en 1657
bevatten 38 Linnen- en Dopjeswevers.
Zij hadden den volgenden gildepenning van geel koper
(ovaal 29/27), gegraveerd. Zie plaat CXXV (4).
Voorzijde: Een aan een boomstronk hangend, gedeeld
wapen, waarin links de halve Friesche dubbele arend en
rechts een merk. Daarboven en er nevens T ib t s e | S ic k e s
G(ilde) P(enning) 1656; zijnde juist het jaar der oprichting
zoo even vermeld.
Een collega Wever besteedde niet zoo veel geld aan
zijn gildepenning; hij nam een Zweedsche rood koperen
munt (groot 28) en deed op de glad geslepen keerzijde een
wapenschild snijden Avaarin een paar kruislings geplaatste
wevers spoelen te zien zijn, en omringde dit met zijn
naam G e l b r e o h t W ib e s 1656. Zie plaat CXXV (5).
Beide penningen zijn in de Verz. van het Friesch Genootschap
als legaat van Avijlen Dr. J. Banga te Franeker.
11. 2Ü