
Vele Sehrijvers hebben het gèhueht Blijdf (waarover zoo dadelijk), in de
Limbnrgsche gemeente Berg-en-Terblijt, ten onregte gezocht.
Terblijt bij Berg, ook wel eena Blijt of Trembleijt geheeten, vormde reeds in
1292 èène heerlijkheid, over Welke het Kapittel van St. Semas te Maastricht
eenig regt uitoefende (1). Op het einde der 18e eeuw was voornoemd Kapittel
nog in bèzit van Ter blijt.
De heerlijkheid Terheijden en daarbij Blijd en Blijderheid behoorde in de
l'6è eeuw aan eene erfdochter, geheeten Maria van Masehelrein. Zij huwde in
1554 met Willem van Bongard.
De familie van Bongard (de Pomerio) starnt nit het Limbtirgseh dorp Sim-
pelveld en komt reeds Op het einde der 12 eeüw in ’s lands geschiedboeken
voor. Haie uitgebreide vertakkingen on hare versohillende geslachtswapenen,
kan men in het genealogisch werk van bahne , Deel Ï | bl. 141—144 nalezen.
Wij zollen ons bij die van Bongards, welke muhten hebben nagelaten, bepalen :
Willem I van Bongard, Paffendorf en Bergérhausèn, erfeüjk Kamerbeer en
Raad van den Hertog van Gnlik, Ainbtman van Duren en Nörvenich, huwde
Maria van Masehelrein, eerrrgë dochter -van Wijnanâ en Margaretha van Schönrad.
Daardoor erfde bij in 1554 de heerKjkheden Heid en Terblijt. Hij liet
4 kinderen na. Zijne geheugenis wordt in het leven gehouden, door eene groote
zilveren munt of Daalder, door ons afgebeeld pp Pl. XVI; die van Willem III
een zijner opvolgers, door eene Diljoenen, die in ons Supplement, Pl. XXXI,
is opgenomen,
De eerste munt was reeds vroeger afgebeeld tegenöver den titel van het
Ie Deel van madai’s Tkalerkabinet, en werd door hem minder juist beschreven
onder N° 1733.
Op de vz. bevindt zieh de Heilige Maarten, die, ten behoeve van den aan
hdt behedeneinde der munt geplagtsten bedelaar, een stuk van zijn’.mantel snijdt.
Het is, gelijk men weet, öok de type van vele Utrechtache munten, gelijkme-
de vän die van Mentz en van Philips van Montmorency, Heer van Hoome.
Het omschrift luidt:
(1) Zle een Charter in het Kerkarchief'te Berg-en-Terblrjt.
•1- SANCTVS * MARTIN VS * PATRONYS . IN . HEID » ET . B
Op de kz. bevindeu zieh twee naar elkander gekeerde wapenschilden met hel-
men en helmdekken. Het eerste is, volgens de opgave der heraldioj, van azuur
met een gouden kruis, bedekt met vijf roode sehelpen en geeantonnefird met
zestien gouden gekreiste kruisjes, vier in ieder canton .(op onze munt bevin-
den er zieh echter vijf). Dit wapen is dat van het gemacht Argenteau, het-
geen Heer Willem I van Bongard mögt vgeren wegens zijne moeder, Elisabeth
van Argenteau, en werd bij vergissing door madaj aangezien voor dat
van Montmorency, dat in jeder canton vier leeuwerikken-voert.
Het twende wapenschild is dat der Bongard-Paffendorf : een zilveren kepee
in een veld van keel; op den. heim een wagsende knaap met roode linten cm het
haar en de zilveren keper op zijn’ rok.
Het omschrift is:
PARTEM * QYART * RO * NO * AV » OVDEBAT * D * II » ET » B
hetgeen men aldus zal moeten verklären: (banc) partem quartam rosae nobilis
avreae cudebat Dominus (in) Heyd et Dlyt.
Dit vierde deel van een gouden rozenobel sloeg [liet slaan] de Heer van
Heid en Blijt of Terblijt.
Deze munt die 24,5 w. weegt, droeg voorzeker den naam van Baalder. Het
door ons afgebeelde exemplaar bevindt zieh in het Koninklijk PenniUgkabinet.
Het stuk, dat waarschijnlijk geslagen werd oin te gelijker tijd met: de'Daal-
ders van Hoorne, door Montmorency'geslagen, in omioop te zijn, toont ons
de toenmalige verhouding tusschen goud en zilver aan; vier zulke Daaiders
tooh gingen toen op een rozenobel.
Aangezien Wij boven, bij het mededeelen der munten van de heerlijkheid
en het Graafschap Gronsveid, waarschijnlijk in onzen ijver om veie Muhten me-
de te deelen , het tijdvak der Pacificatie van Gend zijn oversehreden, meenden ’
wij zulks ook wel inet die der heerlijkheid Heid te mögen doen, te meer daar
er in Ütet ge'heei tot düs verfe siechts tweè munten van die 1'heerlijkheid bekend
zijn geworden, en g r o t h e ’s Blätter für Münzkunde, waarin de twëede muht
afgebeeld is, zieh bij lange na niet in handen van alle Numismatici bevinden,
Wij deelen die dan mede op Pl. .XXXI. .