
 
        
         
		V  0  0  R  R   E  D  E. 
 Bij  het  in  het licht zenden van dit achtste Deel van  onzen veeljarigen arbeid (1),  
 brengen  wij  onzen  verschuldigden  dank  toe  aan  ben,  die 'tot  volmaking  daar-  
 van  wel  bebben  willen  bijdragen,  het  zij  door  bet  verstrekken  of aanwijzen  van  
 inunten,  het  zij  door bet nalezen  en  verbeteren  der  drukproeven.  ’ Wij  kunnen  
 echter  onze smart  niet  ontveinzen  over  de  bandelwijze  van  zeker kundig Numis-  
 maticus  in  Belgie,  die  ons  al  de  Proefplaten  van  het  tegenwoordige  Deel verzecht, 
   ten  einde  die  na  te  zien  om,  gelijk  bij  voorgaf,  daarna  uit  zekere  hem  
 bekende Verzameling  datgene  toe  te  zenden  wat  door ons niet  gekend mögt zijn.  
 Met  groote  opofferingen  van  onze  zijde  voldeden  wij  zoo  spoedig  mogelijk  aan  
 dat  verzoek,  doch  hebben  nimmer  eenige  de  minste  mededeeling  optvangen  en  
 zijn onze  daarna verzonden  brieven  zelfs  onbeantwoord gebleven.  Waarschijnlijk  
 zal  de  Heer  c.  a.  s e r r u b e   met  der  tijd  wel  eene  of andere  munt,  die  in  dit  
 werk  hare  plaats  had  moeten  en kunnen vinden, doch die ons, beiaas! onbekend  
 bleef,  aan  het  Numismatisch  publiek  mededeelen  in  het  Vaderlandsch Museum 
 (1)  In  1851  versehenen  de  Munteh  der  voormalige  Bertogclommen  Braband en Limburg ;  
 in  1852  die  der  voormalige  Graven  en  Hertogen  van  Gelderland;  in  1853  die  der  Beeren  
 en  Steden  van  Gelderland;  in 1854  die  der Beeren  en  Steden  van  Overinsel;  in  1855 die 
 van  Friesland,  Groningen  en  Drenthe (die der  Beeren van  Koeverden);  in  1857  die der 
 voormalige  Graafschappen  Bolland  en  Zeeland,  alsmede  der  BeerlijJcheden  Fianen  en 
 Beukelom,  enz.;  in  1860  die  der  Bisschoppen,  van  de  Beerlijkkeid  en  de  Stad  Utrecht.