
 
        
         
		Op  de  andere  zijde  vertoont  zieh  een  klimmende  leeuw  binnen  eenen  parel-  
 cirkel.  Omschrift : 
 ¿fr  MOfiEfflK S GR2SHISHS. 
 Waarschijnlijk  eene  fout  van  den  stempelsnijder  voor  Graviens. 
 Het  stuk  weegt  1,3  w.  en  bevindt  zieh  in  het  Koninklijk  Kabinet,  gelijk  
 ook  in  onze  Verzameling. 
 De  type  komt  veel  overeen  met  eene  munt  van  Hertog Jan III van Braband ;  
 zie  onze  Munten  der  Graven  en  Uertogen  van  JBrab.  en Umb. , Pl. IX , N°  28. 
 De verdere lotgevallen  van  Kuik,  van  welks latere Heeren  ons  geene  munten  
 voorgekomen  zijn,  leze  men  in  het  meermalen  vermelde  werk  van  Dr.  wap. 
 MONTEN  VAN  MËGEN. 
 Het  kleine  Graafschap Megen,  in  de  middeleeuwen  zoo  dikwerf een twistap-  
 pel tusschen  de  naijverige  Vorsten  van  Gelderland  en  Neder-Lotharingen  [Braband], 
   lag op  den  linkeroever van  de Maas tusschen de Hertogdommen Braband  
 en  Gelderland,  en  was  begrensd  ten  oosten  door de  uitgestrekte bezittingen  van  
 de  Heeren  van  Kuik  en  die  van  Rávestein ;  ten  westen had  men  den Polder  het  
 Hoog-Hemaal,  die  tot Braband behoorde.  Het bevatte  niet  meer  dan het stadje  
 Megen  (1)  en  de  dorpen  Macharen,  Haren  en  Teeffelen  of  Tefelen. 
 De  oudste  Heer,  door  velen  genoemd  Graaf  van  Megen,  die  in  de  geschiedenis  
 vermeld  wordt,  is Allard,  gehuwd  met  Sibilla  van    Hij  regeerde 
 van  1145  tot 1170. — De  daarop  volgende  Graaf wordt in  1196  vermeld.  Hij  
 heette Willem,  en  wordt  ter  onderscheiding  van later  gevolgde  Heeren van dien  
 naam,  Willem  I  genoemd.  De  volgende  Heer  is  Diederik  of Dirk,  die  van  
 1223—1241  zijn  landje  bestuurd  heeft.  Willem  II  komt  op  het  jaar  1253 
 (1)  Eene  zeer  onde  plaats,  oudtijds  Magwn geheeten;  althans zoo willen sommigen.  De  
 Heer  d e   c o st e e   sehrijft,  in  de  Revue de  la Nim.  Belge,  2e  Serie,  T.  V I,  p. 402,  aan  
 Megen  eene  keizerlijke'  munt  van  een  der  Hendrikken  toe,  waarop MAEGI  te  lezen  staat.  
 Zie  die  munt  aldaar  afgebeeld  op  Pl.  X IX ,  onder  N"  3.  . 
 voor.  Na  dezen  treft  men  zekeren  Jan  aan,  dien  men  Jan  I noemt;  die  van 
 1285  tot  een  heel  eind in  de  14E  eeuw  moet geleefd  hebben, en  gehuwd  was 
 met  eene zuster  van  Walraven  van  Bentheim.  Zij  hadden  drie  zoons:  Jan,  die  
 onder  den  naam  van  Jan  II  van 1320 tot  1346  vermeld wordt, Willem, die  als 
 monnik  in  de  abdij  van  Egmond  ten jare  1341  overleed,  alsmede Gérard,  die 
 een  bastaardzoon  naliet,  welken  men Aarnoud  van  Megen  genoemd  vindt. 
 Alvorens  ons  met  Jan  II  en  zijne munten  bezig te  houden,  moeten  wij  die 
 beschrijven,  welke  wij,  hoewel  aarzelende,  uit hoofde  van  hare  type  aan  Jan  I  
 meenen te  mögen  toeschrijven.  De leeftijd yan dezen persoon kan men niet juist  
 bepalen.  Bij  gissing  nemen  wij  aan,  dat  hij  geleefd  heeft tot  dat  Jan  II  in  
 1320  aan  de  regering  kwam.  Wij  wagen  het  alzoo  hem  toe  te  kennen  de  
 muntjes,  onder N°  1  en  2  op  PL  II  ajgebeeld.  Beide  hebben  op  hare vz.  een  
 groot  gevoet  kruis,  dat het  veld  der  munt  in vier  gelijke  deelen scheidt.  Beide 
 muntjes  zijn  van  zilver.  Het  omschrift  is  op N°  1: 
 IOii \  2712© 1  SCCO  i  m©s 
 en  op  N°  2  (die  de  helft  kleiner  dan  N°  1  is): io j Pa cc | Om | ®s. 
 d.  i:  Graaf Jan. 
 Op  de  kz.  hebben  beide  het  wapensehildje  van  Megen,  zijnde van  keel met  
 een  hoofdstuk  van  goud,  binnen  een’  parelcirkeL  . 
 Het  omschrift  van  N°  I  luidt: 
 aionewK s msGijsnsi 
 en  van  N°  2: 
 >fr  SBOßSiPTi  iß© . . . 
 N°  1  weegt  0,4  w.  en  bevindt  zieh in  de Kabinetten  der  Leidsche  Hooge-  
 school  en  van  het  Noord-Brabandsch  Genootschap;  verder  in  de  Verzameling  
 van  den  Heer  p ro sp e b   c u y p ers  te  Ginneken. 
 N°  2  berust  in  onze  eigene  Verzameling  en  weegt  0,35  w. 
 Aan  den  Heer  of Graaf  Jan  II,  die  van  1320  tot  1360  regeerde,  schrijven 
 wij,  echter alleen  gissenderwijze,  de  beide  munten  toe,  die  wij  onder N® 3  en 
 4  op  de  genoemde  PL  II  afbeeldden. 
 Op  de  vz.  van  N°  3  vertoont  zieh,  even  als  op  de  munt  van  Heer Jan IV 
 5 *