
( yni )
van den Hoogleeraar c. p . s e r r u r e . Wij vestigen dan reeds bij voorraad de
aandacht daarop.
De uitgave van dit tegenwoordige werk is zeer vertraagd, deels door veelsoor-
tige en veelvuldige bemoeijingen met den te Batavia ter perse zijnden arbeid van
de Heeren e . n e t s c h e r en Mr. j. a . v a n d e r c h i j s over de Mmten van Ne-
derlandsckIndië, welk werk talrijke nasporingen, overleggipgen en onderzoekin-
gen in Nederland noodzakelijk maakte, die geheel op onze schouders werden
gelegd ; deels door de zeer vermeerderde bezigheden voor het Akademisch Munt-
en Penningkabinet : niet alleen door het dagelijks vertoeven op hetzelve tot
eatalogisering en dikwerf noodzakelijke verplaatsing en veranderde rangschikking
der meer en meer înkomende médaillés en munten van vijf werelddeelen, als-
mede door het ontvangen der wetenschappelijke bezoekers uit alle beschaafde
natiën van Europa ; — maar öok, en niet het minst, door het voeien van eene zeer
uitgebreide, ook meestal dagelijksche, briefwisseling ten nutte des Kabinets ; —
eindelijk, in den laatsten tijd, door het zamenstellen der Notice sur le Cabinet
Numismatique de l'Université de ley de (62 bladz. in 8°), een arbeid, die in
de Berne de la Numismatique Belge van 1862 het licht heeft gezien.
Even als bij de uitgave zijner vroegere werken vraagt de Schrijver minzaam.
aanwijzing zijner mogelijke feilen. Reeds is hem gebleken dat een tweetal
munten, door hem (hoewel twijfelachtig) aan Limbricht toegekend (Pl. XXIX,
N° 3 en 4), tot Limburg aan de Lahn behooren.
Leiden, ein.de November 1862.
P . O. VAN DPR CHIJS.
MUNTEN DER ABDIJ VAN GEMBLOUX OF GEMBLOURS.
De beide eerste munten, door ons op Plaat I afgebeeld, moeten waarschijnlijk
worden toegekend aan de aloude Abdij van Gembloux of Gemblours, in het
Waalsche of zuidelijke gedeelte van het Hertogdom Braband, gelegen.
Men meent dat ter plaatse, waar later de beroemde Abdij verrees, vroeger
eene Romeinsche vesting bestaan had en dat , na de verovering van Gallie door
de Pranken, hunne aanvoerders zieh daarin zullen opgehouden hebben. Ook houdt
men het voor niet onwaarschijnlijk, dat zij daar munt zullen hebben geslagen, terwijl
de naam der plaats, achtereenvolgens Qemeniaca villa, Gemmelaus, Gemblous zal ge-
weest zijn, waaruit later Gembloux is voortgekomen. Twee Merovingische munten,
aan dit oord toegekend, worden door den Heer c. p io t beschreven in de
Bevue de la Numismatique Beige, T. IV , page 342—344. Het is niet alleen
de overeenkomst van naam tusschen Gemeliacm en Gembloux, die dezen geleerde
tot de overtuiging der identiteit bragt,. maar ook de algemeene regel dat daar
waar de Keizers het muntregt (de rnoneta) aan Heeren [wereldlijke of geestelijke]
verleenden, het bijna zeker is, dat daar een oud munthuis bestond. In 1224
bevestigde Keizer Frederik II aan den Abt van het klooster te Gembloux het
regt van munt te slaan (monetae percussuram) (1).
(1) Zie MiRAEus, IV, p. 231.