
 
        
         
		munten,  toen  het  Kapittel  toegelaten  werd  als lid  van  ,het  Heilige  Roomsche  
 Rijk.  .  Die  leden  toch  hadden  het  regt  p in   munt  te  slaan. 
 De Fasciculus  Vocumentorum maakt  van 'geen  vroeger ge'slagene munten  melding. 
   De  eerste die  met een jaartal voorzien  zijn,  weldra door ons te beschrij-  
 ven, dragen dat van  1557,  en  zijn dus uit den  tijd  na den  afstand  van  Keizer  
 Karel V |  doch  v6or  dat  de  naam  zijns  Breeders en opvolgers Ferdinand op  de  
 munten  geplaatst  is  geworden;  iets  wat,  gelijk men  weet,  eerst in  165Sfe-  
 schiedde. 
 Het'eerste stuk,  waarin  melding voorkomt  van  Thornsche munt,  is,  volgens  
 den Fasciculus  Boeimentprum,  dat van 1 §  September  1561,  waarin Keizer Ferdinand  
 aan  de Abdis  verbiedt  om  geld  van siecht gehalte th laten vervaardigen.  
 Verder  vindt men  aangeteekend,  dat,  op  den  13™  November van  dat  i  i  de  
 Keizer  Margaretha  Abdis  van  Thorn,  Willem  van  Vlodorff,  Heer  van.  Oden-  
 kirchen,  Dalenbroek  en  Reckum  [Reekheim]  enz.  enz.  —  alle  —  als geacht  
 bun Muntregt te  ontleenen van Roomsche Keizers of Koningen,  of van het Heilige  
 Rijk,  gedaagd heeft  voor het Kamergeregt  van  Spiers,  wegens het niet na-’  
 komen  van  de  muntverordeningen,  vastgesteld op  den Rijksdag van  1559;  en  
 wel bepaaldelijk  wegens overtreding van  het,  in  die verordeningen vdorkomend,  
 gebod,  dat,  zonder prejudicie  van  het wettig  bezeten muntregt,  en  slechts  tot  
 dat  op den eerstvolgenden  Rijksdag  nadere  bepalingen  omtrent de Munt  zouden  
 gemaakt zijn,  door geen  der Rijksstanden mögt worden gemunt,  dan  alleen door  
 de  Keurvorsten  en  de  Vorsten. 
 Anderhalf jaar daarna,  te weten  op  den 7“  Junij 1563,  werd,  door den zelf-  
 den  Keizer,  Margaretha,  Abdis,  Robert,  Bisschop  van  Luik,  Hans  Georg,  
 Ernst  en  Christoffer,  Graven  en  Heeren  van  Mansfeld  en  Edele  Heeren  van  
 Haldrungen,  Willem  van  Bronkhorst,  Vrijheer  van  Batenburg  en Stein,  Willem  
 Graaf van Berg [of ’s Heerenberg], Heer van  Bilant,  Christoffel Jan,  Graaf  
 van  Oost-Friesland,  Jan,  Vrijheer  van Gronsfeld,  Maria van  Jever, Gravin  van  
 den Berg,  benevens  de  steden  Nijmegen,  Deventer,  Kampen,  Zwolle en Zut-  
 phen,  en  ook  alle —:  als, geacht  wordende  hun  Muntregt  te ontleenen  van  
 Roomsche  Keizers  of Koningen  of van  het  Heilige Roomsche Rijk,  andermaal  
 voor  dat  zelfde  Kamergerigt  gedaagd,  doch  nu  wegens  eene  andere  zaak,  te. 
 weten,  oin  zieh  te  zuiveren  van  de verdenking  van allerlei Keizerlijke munt te  
 hebben  nagebootst,  en  zulks  voor  %  of  V4  deel  te  ligt. 
 Het  is  ons niet  gebjeken of  de  Abdis van Thorn,  even  als  de  vrije  Rijkstad  
 Nijmegen  (zie  q-dtot  in  ntjuom’s  Bijdragen  en  daaruit  in  onze Munten  der  
 Heeren  en  Steden  van  Gelderland,  bl.  30)  eenen  gevolmagtigden  afgezonden  
 hebbe  om  hare  belangen  te  behartigen. 
 Hoe'dit  zij;  de  zaken  wegens  de  muntvervalsching  bleven  hangende  tot in  
 1567, wanneer het Keizer Maximiliaan behaagde,  de vervolgingen te doen staken.  
 Terwijl  het  bepaald  was  geworden,  dat' ten  behoeve der leden  van  den West--  
 phaalschen  Kreits  van  tijd.- tot  tijd  te  Keulen  een  proefdag over  de  munten  
 {Münz-probationstag)  zoude  gehouden  worden ,  werwaarts  ieder lid  zijne-afge-  
 vaardigden zoude mögen  zenden,  vinden  wij  aangeteekend  dat  de  Abdis  Margaretha  
 van Brederode derwaarts in  1569,  blijkens commissie  van  den  30  April  
 diens jaars,  zond  Jan  Steffen,  Doctor  in  de  Regten  en Hendrik  In  der  Horst  
 den  Jongen. 
 Het  oorspronkelijk- stuk,  dat uit  de Archiven  van  Thorn  uitgegeven  is  door  
 wolters,  t.  a.  p.  bl.  174,  175,  houdt  in,  dat  de  Abdis  tot de’gemelde be-  
 noemingen  was overgegaan,  omdat het  den  Keizer  behaagd  lad de  schorsing der  
 mmt-regalien  ten haren  opzigte  opteleffen.  Vefder  moesten  gemelde gezanten,  
 zegt  de Abdis;  »in unseren. namen  und  von  unserentwegen Versicherung,  cau-  
 «tion  thun und  angloben,  dasz  wir  und  unsere  müntzmeister  und bevelshaber  
 «uns  der  Keys.  Maj‘.  und  des  heiligen  Römischen  Reichs  ausagangener  und  
 //publicierten müntz-  und  probier-ordnung  allerding  sollen  und  wollen  gemäes-  
 »halten,; die  probationtag  der  gebur  besuchen,  und  al  dasjenig leisten,  was  
 // uns  alss  einem  müntzstande  vermög  obangezogener  des  heiligen  reichs or.d-  
 //nungen  und  Satzungen  obligen  und  geburen  wil,  enz.  enz.// 
 In  hetzelfde  stuk stelde de Abdis Peter Bossenhoven  tot  haren  Muntmeester -  
 en Waardijn aan  gemelde  Kreitsafgevaardigden vöör ,• ten  eihde  in  den  eed ge-  
 nomen te  worden;  ook  de  Thornäche  tomntbussen  over te  leveren en die te  laten  
 verzegelen; in het algemeen alles te doen,  wat hij  voor haar,  Abdis,  te  doen  
 zoude  vinden.