
( 314 )
Nu blijft nog te onderzoeken, welke der Graven van Nassau' de beschikking over de
heerlijkheid stein heeft bezeten, en hoe hij daartoe regt verkregen heeft.
Het zij vooraf wel bepaaldelijk opgemerkt, dat mabgaeetha , erfdoehter van Merwede,
Steyn en Poelwijck, na wier overlijden men geene melding meer vmdt gemaakt van de
heerlijkheid stein, als in het bezit of leen van haar geslacht, in 1451 overleed, m welk
jaar ook diederik van Bronchhorst, Heer- van Anhalt en van Batenburg, wiens zoon Herman
met stein werd begiftigd, insgelijks is overleden; tevens ook dat, gelijk wij vroeger
reeds waagden te onderstellen, de heerlijkheid stein tot het Graafschap Loon zal be-
hoord hebben.
In een boeksken, getiteld: Geslacht-Bom der Graven van Naaaau, enz. enz. hij een
ghestelt ende nytgegevm door Pan Orlerà tot Leyden, CIOIOCXVI, leest men het voigende
op bl. 28, 29:
. J ohan, Grave van Nassau, Tyanden, Baron van Breda, Heere ,van der Lech, is ghe-
• weest ten tijden van Hartoch Karel van Bourgondien Gouverneur van Brabant; hij heeft
• ghetrout Maria, dochter van Johan, Grave van Loon ende Heynsbergh, dewelcke door
«recht van Huwelijckgoet ende successie den Graef Pan ghebracht heeft Herstal, Gangle,
. Vuchtam, Millam, Bnttam ende Steynfort: ende door het recht om het Graefschap van
. Heynsbergh ghedaen wesende, werde haer toe ghewesen, boven het voornoemde Graefschap,
«het derde gedeelte van het Hartochdom van Galich. Graef Pan heeft met zijn Hnys-
« vrouwe geteelt twee sonen ende drie dochteren: is gestorven tot Breda in den jare 1475,
«alwaer hij bij zijne voorouderen begraven is.«
NB. Tooraf-Staat vermeld, dat zijn vader engeebkecht in 1442 te Breda gestorven is,
en Johannes zijn vader is ghevolcht in de Begeringe.
In de Geslachtrehenhmdige tafelen van J. hubneb, in de 254«*» tafel, staat Graaf johan
aldus vermeld : ' .
.Johannes d’ouder, Gr. van Nassau, geb. 1410, t 1475, gem. Maria, Dogt. en erfge-
«name van Gr. Johannes van Loon en Heinsberg, Gangein, Vucht en Müllen.»
" Wanneer men nu de ligging van bovenvermelde plaatsjes door Maria, erfgename van den
Grave van Loon (hetzij dan hier bloot een titel, want toeh de grafelijkheid Loon was reeds
in 1566 tot het Bisdom Luik ternggekeerd, doch de aanbrenging dier plaatsjes blijft met
te min een factum), aan Johan, Grave van Nassau, in aanmerking neemt, zal het meer
dan waarsehijnlijk voorkomen, dat die Graaf in 1451 over de heerlijkheid stein te be-
schikken had.
le Herstal. Een vlek met een slot, hebbende den titel van heerlijkheid, welks regts-
gebied zieh längs de Maas tot aan Lyhh nitstrekt, in *t Bisdom van Luik, behoort
I 315 )
tot de nalatenschap van Koning Willem III. Zie hubner’s volkomen Geographie en
de kaart N° 27 in den Hand-Atlas, uitgegeven bij isaak tirion te Amsterdam.
2® Vuchtam (voorzeker Vucht), nu doorgaans Waldoucht genoemd, een fraai dorp in
Pruissen, maar op de grenzen van Nederland bij Boermond gelegen.
8® Gangle is G angelt, een vlek in Pruissen, tusschen Sittard en Heinsberg.
4® Millam, beter Millen, mede een Pruissisch dorp bij Sittard, waarvan echter het
aloude burgslot op Nederlandschen grond ligt.
Deze drie laatste dorpen stond Engelbert van Nassau-Saarbruck, die er in 1484
nog aanspraak op had, af ten voordeele van Willem IV , Hertog van Gulik, die ze
met Heinsberg bij zijn Hertogdom inlijfde. Gezamenlijk kwamen ze met Gulik aan
Pruissen; zie j. oeeermans Geschichte der Städte, Dörfer, Burgen und Klöster in
den Kreisen Jülich Heinsberg, etc., LinniGh 1854, p. 200.
Bij mantelius, Historia Comitatus Lossensis, p. 289, vinden wij : Engelbertus
Nassovius acquisivit dominia oppidorum Diestensis et Sichemiensis a Duce Juliacensi,
illique in permutationera dedit dominia de Yncht, Gangelt et Millen in ditione
Juliacensi sita.
5® Buttam, ongetwijfeld Butten, in het Eransch Busson, bij Tongeren. De dorpen
Butten, Nederheim en Peef (Eransch Bdifoe) vormden te zamen eene Heerlijkheid,
welke haar geregtshof op bet kasteel Hamael, ook de Kleine Steer genaamd, bezat.
Met de Heerlijkheid van den Kleinen Steer te Butten werd Engelbrecht, Graaf van
Nassau-Saarbruck, op den 18 September 1502 beleend; zie Mémoire historique du
Chevalier de Corswarem, p. 355.
6® Steynfort. De Grafelijkheid Steynfort kan hier nief wel bedoeld geweest zijn, want
zij had toen ter tijd hare eigene Graven (zie Geslachlrekenkundige tafelen, tafel 419);
ook ware dit eene te belangrijke overdragt geweest, dan dat die tafelen ter aangehaalde
plaatsen op tafel 254 daarvan zouden gezwegen hebben, hoezeer men anders ook genegen
mögt zijn, hetzij dat Graafschap of het daarin gelegen stadje van dien naam,
er voor te houden, wanneer men leest in hubner’s Volkomen Geographie, bij de ver-
melding van Steinfort,: «ook bezit dit Huis Batenburg, een stad met een slot in
Gelderland aan de Maas;» echter in dit bezit geraakte het Hüis van Steinfort eerst
in 1701 door het huwelijk van Isabelle jüstine, Yronw van Batenburg, dochter
van Willem ADRLAAN, Graaf van Hoorne, Heer van Batenburg, Lieutenant-Generaal
in Staten dienst, met ernst, Graaf van Bentheim-Steinfort. Zie Inleiding tot de
Hist, van Gelderland, D. I , bl. 829.
Er moet dus hier een ander Steynfort bedoeld geweest zijn, en echter komt mij onder
40*