Perweis in het bezit van het geslacht Rotselaer, vervolgens in dat van Merode,
en eindelijk in dat van ’s Heerenberg, doch met alle die overgangen behoeven
wij ons niet in te laten.
Ten einde de eenige door ons ontdekte munt van Perweis te kunnen beschrij-
ven, moeten wij terugkeeren tot Diederik van ifoorne, Heer van Perweis en
Kranenburg. Wij zagen dat hij een zoon was van Gerard, Heer van Hoorne,
bij deszelfs tweede echtgenoote Ermengard, dochter van Diederik VII .(VIII),
Graaf van Kleef. Het sohijnt, dat de juiste tijd zijner geboorte niet meer be-
kend is. Voor het eerst wordt er in 1334, het jaar na den dood zijns vaders,
melding van hem gemaakt. Hertog Jan III van Braband kocht van hem en
zijne broeders, kinderen van Ermengard van Kleef, het regt op de heerlijkheid
Heusden, dat zij bezaten ten gevolge van de Iran geschonkene gift door hun’
oom Diederik VIII (volgens anderen IX), Graaf van Kleef, voor zekere som
gelds en een jaargeld van 40 ponden zwarte tournooisen uit den toi te Heusden,
welke jaarlijksche rente met 400 zulke ponden kon afgekocht worden. Als Heer
van Kranenburg bezegelde hij met zijn oom Diederik, Graaf van Kleef, ten jare
1340, de voorregten van die van Kranenburg. Hij werd daarbij bijgestaan
door Ermengard, die het Charter bezegelde, dat op zijn naam met gemelden
Graaf gegeven werd. De Heer m e ij e k (1) meent uit deze handeling zijner moe-
der te moeten opmaken, dat de Heer van Perweis toen nog- minderjarig was.
Toen Hertog Jan III van Braband, die zijne drie zonen, Jan, Hendrik en
Godfried, overleefde, op den 5 December 1355 overleden was, volgde zijne
oudste dochter Johanna, die met Wenceslaus, Hertog van Luxemburg', gehuwd
was, hem in alle zijne landen en heerlijkheden op. Zij deed op den 3 Januanj
daaiaanvolgende, met hären gemaal, hären plegtigen intogt te Leuven , bij welke
gelegenheid zij de gebruikelijke eeden deden, de voorregten, door hunne voor-
gangers in de regering Verleend, bezwoeren, en bij gelegenheid van deze hunne
blijde inkomst er nieuwe bijvoegden; iets waarvan de noodige brieven werden
opgemaakt en door den Hertog, de Hertogin en een aantal Edelen bezegeld.
(1) In een stnkje getiteld: Notice eur les monnaies des Barons de Perwez, in de 2?e-
vue Belgef T. ."VT, p. 46.
Onder deze komt in de eerste plaats voor onze Diederik van Hoome, Heer van
Perweis en Kranenburg.
De Graaf van Viaanderen, Lodewijk van Male, die Margaretha, de tweede
dochter van den overledenen Jan III van Braband, in huwelijk had, maakte
ook aanspraak op het Hertogdom, althans op een gedeelte daarvan. Bij eene
acte van 8 Maart 1354 hadden verschillende steden en gemeenten verklaard,
dat zij onder den zelfden Vorst vereenigd wilden blijven, en bij brieven van
17 Mei 1355 verklaarden Willem, Heer van Wesemaal, Maarschalk van Braband
, Diederik van Hoorne, Heer van Perweis en van Kranenburg, gelijk. ook
vele andere Heeren, dat zij tot deze acte toetraden.
Hetgeen men had voorzien, gebeurde; na den dood van zijnen schoonvader
verscheen de Vlaamsche Graaf gewapend in diens bezittingen, maakte zieh mees-
ter van Meohelen, en liet aan Johanna en Wenceslaus zijn deel in de nalaten-
schap vragen, iets wat deze weigerden. Eene bijeenkomst, die halverweg tus-
schen Braband en Viaanderen, te Assche, door de beide Vorsten gehouden
werd, had geene goede. gevolgen, en de oorlog ontbrandde. Lodewijk van Male
rukte met zijn leger regelregt op Brussel aan, terwijl Wenceslaus, die zieh naar
Maastricht had begeven, gelijk hij voorgaf, om het vertrek der benden uit het
Overmaassche te bespoedigen, een voor de verdediging van Braband nutteloozen
tijd verloor. De benden van Leuven en Brussel, waarbij zieh Willem van Gu-
lik, Heer van Berg, voegde, besloten den Vlamingen, bij het dorp Scheut
gelegerd, op den 18 Augustus 1356 slag te leveren, hoewel meer doorzigtigen
van gevoelen waren, dat men de aankomst van Wenceslaus- met de noodige
versterkingen moest afwachten. Het gevolg was, dat de Brabanders versla-
gen werden, en wel zöö, dat de Vlamingen, de vluchtenden steeds op de hie-
len zittende, te gelijk met deze de poorten van Brussel binnendrongen, van
welke stad zij zieh met zulk, eene snelheid meester maakten, dat de Hertogin
Johanna (die hären gemaal niet naar de zij de van Maastricht gevolgd, maar
te Brussel gebleven was) de grootste moeite had om zieh te redden, en die
redding alleen te danken had aan de wanorde onder de Vlamingen zelve, die
zieh zulk een groot voordeel niet hadden kunnen voorstellen.
De Graaf van Berg bood zoo lang wederstand als slechts mogelijk was, ter