
zijn geslacht met de zaak gemoeid was, weigerde hooghartig het aanbod aan te
nemen. — Weldra begon dan ook het beleg, en door de menigte der belegeraars
en de groote hoeveelheid materialen waarover'zij konden beschikken, werden
binnen eenige weken de grachten gedempt, terwijl de belegerden zieh inmiddels
zeei\ dapper verdedigden en het dempen zoo lang mogelijk beletteden. Toen
men eindelijk tot de muren genaderd was, stormden de Luikenaars zonder
ophouden, terwijl ze bij dit beleg zieh voor de eerste maal van steenstukken
bedienden, die eene groote verwoesting in het kasteel aanrigtten.
. Na negen bange weken eener bardnekkige verdediging stortte een der torens,
onophoudelijk gebeukt, neder en veroorzaakte eene groote bres. De belegerden
moesten de wijk naar het platte gedeelte des kasteeis nemen. Uitgeput van het
strijden, waren de krijgslieden van Aarnoud eindelijk genoodzaakt zieh over te
geven en. werden zij gevankelijk weggevoerd, terwijl-hun hoofdman zijnen hel-
denmoed met eenen geregtelijken dood (moord) moest boeten.
Het kasteel werd aan de vlammen overgeleverd en ligt nog heden ten dage
in puin. Hat volk van den omtrek verhaalt nog allerhande sprookjes omtrent
deze puinhoopen.
Na dit verlies verliet Aarnoud zijn land. Twee jaren later overleed zijne echt-
genoot Elizabeth van Viaanderen, die, hare toevlugt genomen hebbende bij
hären neef Lodewijk van .Male, Graaf van Viaanderen, in 1367 te Gend van
verdriet stierf.
Na. deze nieuwe ramp schijnt Aarnoud het oor te hebben geleend aan de
raadgevingen zijner talrijke en magtige vrienden in het land van Luik, door nog
in.hetzelfde jaar 1367, op hunnen raad, zijne toestemming te geven tot eene
overeenkomst met den ,Vorst-Bisschop van Luik., die, niettegenstaande zijne
overwinning, aan Aarnoud, even als aan diens neef, Willem van Hamael, een
jaargeld van 3000 goudguldens toekende, mits zij afstand deden van hunne regten
op het Graafschap Loon. . Hierna vestigde Aarnoud zieh te Luik, waar hij
misschien als een der hoofden van den adel van Hesbaye de hoop bleef koeste-
ren van zieh eenmaal te zullen kunnen wreken, eene hoop, die de omstandig-
heden hem .niet hebben toegelaten verwezenlijkt te zien, want hij stierf omstreeks
het jaar 1370 zonder kinderen na te laten. Bij uitersten wil bepaalde hij dat
zijne uitvaart zonder eenige praal, zonder wapenen, zonder paard, en met slechts
vier kaarsen op het altaar zoude plaats hebben , (1).
Vele en veelsoortig zijn de munten, die Aarnoud heeft nagelaten.
In de eerste plaats beeldden wij op PI. XXIII twee gouden munten van hém
af, die op zijnen last vervaardigd en ons het eerst door den Heer c h a l ó n (in
de Berne Beige, T. VII, 1851) medegedeeld zijn.
.N° 1 is een rijder, geslagen volgens de type van Koning Jan van Frankrijk
(1350—1364) [ l e b l a n c , pag. 216]; onder anderen ook door den Braband-
sehen Hertog, de Vlaamsche en Henegouwsche Graven, enz. nagevolgd. .
Op de vz. vertoont zieh de Vorst met de kroon op het hoofd en een Zwaard
in de hand, in tournooikleeding, op een geheel met een wapenkleed bedekt
paard, in vollen ren, naar de linkerzijde der munt gekeerd. Het omschrift is:
$ ioi^Tsnnas s v t í r g § erosR noii s d r s s RVHinan • # »
Te regt merkt de Heer c h a l ó n aan, dat de Heer van Bummen in dit zon-
derlinge omschrift den Evangelist Johannes bijhaalt, om door het laatste woord
aan zijne munt eenige gelijkenis te geven met het opschrift Johannes Op1 de
Fransche munt. De letter aan het einde moet de laatste van het woord R S#
aanduiden. De Bisschop van Kamerijk deed, gelijk ons c h a l ó n - herinnert,
desgelijks, door op zijnen gouden rijder de namen der vier Evangelisten in de
volgende orde tot omschrift -te plaatsen:
IOfyKIffiSS : liVGTVS : SD2SRGVS : SBTSrUT^QVS.
Men ziet dat het woord Johannes weder opzettelijk ter misleiding vooraan
geplaatst is. . *
Op de kz. vertoont zieh het door buitengewone versiering genoegzaam onken-
baar geworden kruis binnen een fraai boogversiersel, met drievoudige ringjes
tusschen de inspringende hoeken. Omschrift:
»J« XPCC * VIHGIT 4- ttPGC RaGDTSW * «P€C * IMPaRTCW.
Weegt 3,77 w. en is ons alleen bekend in de' Verzameling van Professor
SERKUB.E te Gend (2).
j(l) WoLTEHs t. a. p., bl. 122, 128.
(2) Aan dezen Heer komt de eer toe van het eérst dé-aandacht der Numismatici en
Historici gevestigd te hebben op de munten van Rum men, waarvan hij; een aantal beschreef
33