
den Heer cuypers in de gemelde Berne, behoorde het Graafschap Megen in 1420
aan Heer Jan van Grimbergen, Heer van Assche; doch volgens de geslachtlijst
der Grimbergens, die door b ü tk e n s gegevenis, kan Elizabeth, van Megen niet
met den Heer van Assche gehuwd geweest zijn. De Heer cu y p ers houdt het
dan ook voor waarschijnlijk (1) , dat zij te dier tijde reeds overleden was.
Door haar dood moest Megen aan het geslaeht Dikbier vervallen, dat door het
huwelijk van Diederika van Megen met Hendrik Dikbier aan dat geslaeht ver-
maagschapt was. De Dikbieren nu waren leden van het verbond tegen Hertog
Jan IV van Braband, den lafhartigen gemaal der ongelukkige Jakoba van Beije-
ren. Zij behoorden onder de Edelen die het Ruwaardschap. over Braband aan
Heer Filips van St. Pol wilden opdragen. Gijsbrecht van Beverwaard en de stad
’s Hertogenbosch hielden het met den Hertog, terwijl onder de hoofden dier
partij de zelfde Heer van Assche behoorde, van wien wij zoo even melding maakten.
Indien de laatste dus inderdaad Graaf van Megen geweest is, meent cu y p ers
dat men de zaak niet anders kan uitleggen, dan door aan te nemen dat hij de-
zen titel verkregen had door eene- onberädene vrijgevigheid van den Hertog, die
de goederen van de Dikbiers, zijne vijanden, verbeurd had verklaard ten behoeve
van een zijner gunstelingen. In 1420 toch hebbén de Schouten van ’s Hertogenbosch
en van Maasland zieh op bevel des Hertogén meester gemaakt van het
kasteel en het stadje Megen , terwijl door een plotseiinge ommezwaai der fortuin,
een jaar later, Hendrik Dikbier, oudste zoon van Hendrik en Diederika van
Megen, Schout van ’s Hertogenbosch werd, en toen al zijnen invloed aanwendde
om zijnen : broeder Jan met den Hertog weder te verzoenen. Zulks gelukte en
werd ook het sequester op de overige goederen van de Dikbiers, zoo als Mierlo,
Heeswijk , enz. opgeheven. Men kan aannemen, dat sedert dien tijd het Graafschap
Megen het onbetwistbaar eigendom der Dikbiers is geworden; eerst van
Hendrik, Heer van Mierlo, en sedert 1430’van zijn broeder Jan.
Daar een ander exemplaar van het muntje, • dat wij zoo dadelijk zullen be-
schrijven, hetwelk zich-in de Verzameling van het N. Brabandsch Genootschap
bevindt, aan de zijde van den mam niet zeer duidelijk is, en de lezing van
(1) Revue, p. 174.
ijSRR- schijnt toe te laten, zoude dat muntje misschien van Heer Hendrik
Dikbier kunnen zijn. Bij de onzekerheid op dit punt gaan wij over tot dè be-
schrijving van het muntje, dat wij onder N° 18 mededeelen, dat den naam van
Johannes draagt, en van hetwelk wij niet weten of wij het aan Jan IV Dikbier ,
die van 1430 tot 1438 regeerde, of wel aan Jan V Dikbier (1438—1469) moe-
ten toeschrijven.
Het heeft een rond, vierveldig wapenschild op de vz. j in 1 en 4 het wapen
der Dikbiers, zijnde drie molenijzers, twee en een geplaatst ; in 2 en 3 het
wapen van Megen. Omschrift:
% ioibjs e o m s s * o e * m e c s
Op de kz. vertoont zieh een gevoet, vierbeenig kruis ; aan de buitenzijde van
een parelcirkel het omschrift:
ÍROR I 6TO2Ï I D Sffi I SG S.
K. B. weegt 0,25 w. bij den Heer cu y p ers. Het boven vermelde exemplaar
in het Kabinet van het Noord-Brabandsch Genootschap, van Z. B ., weegt 0,3 w.
Op onze Supplementplaat XXIX, eindelijk, deelen wij onder N° 1 een later
ontdekt muntje van Graaf Jan IV of V Dikbier van Megen mede.
Op de vz. ziet men een naar de linkerzijde boven het wapenschild van dezen
Graaf geplaatste, gekroonde en naar het schijnt met een hondekop gecimierde
helm binnen eenen parelcirkel. Het omschrift is :
i o . . . . c o m a I B * s r s g s
Op de kz. bevindt zieh een eenigzins versierd, gevoet kruis met eene ster. in
het hart. Het omschrift is:
ÍROR I SW2Î I - ©SR I ©GS
Z. weegt 0,5 w. en bevindt zieh in de Verzameling van den Kolonel d e
r o u e v an w ichen.
Jan IV Dikbier, van wien wij boven spraken, overleed in 1438. Zijn zoon
Jan V Dikbier, geboren uit zijn huwelijk met Johanna Zwave, volgde hem op.
Deze huwde eene dochter uit het aanzienlijk geslaeht van Batenburg, maar wist
echter het aanzien van zijne eigene familie niet te handhaven.
Om zieh gelden te verschaffen, liet hij op zijn kasteel te Megen munten ver-
vaardigen, die van zulk een laag gehalte waren, dat zij met valsche gelijk stonden.