
wijl hij de banieren van Grimbergen, Perweis, Adingen (Enghien) en anderen
rondom zieh zag wapperen ; maar bespeurende, dat hem in de verwarring. niet
dan gevangenis voor de deur stond, was ook hij genoodzaakt naar Vilvoorden
de wijk te nemen, werwaarts hij eenige gevangene Vlamingen medenam, die
door vergissing zieh onder zijne banier begeven hadden (van de zelfde kleur als
de Vlaamsche, te weten : een zwarte leeuw op een gond veld), maar die weldra
hunne dwaling op eene onaangename wijze bespeurden.
Aangezien de banier van Perweis bij deze gelegenheid uitdrukkelijk vermeld
wordt, is het waarschijnlijk dat Heer Diederik er bij tegesnwoordig was, hoewel
zijn naam niet genoemd wordt. In het zelfde jaar vond de Heer meijer (1)
hem vermeld als medebezegelaar met zijn oom Jan, Graaf van Kleef, in het
Charter, waarin deze de stad Emmerik voor eene zekere som gelds verpandt,
welk geld hij noodig had om Reinoud III, Hertog van Gelre, te ondersteunen
in diens strijd tegen zijnen broeder Eduard. Het iä waar, dat PONTANtrs hem
Henricus de Hornee, Dominus de JPerwez et Oranenborg noemt, maar aangezien
er in dien tijd geen .andere Heer van Perweis dan Diederik was, is het hoogst-
waarschijnlijk, dat pohtanus zieh vergisi heeft, en dat men Theodoricus
moet lezen.
Door de dapperheid van Everhard T’Serclaes werd Brussel in den nacht van
den 34 October hernomen. De overige Brabandsche steden, die in■ handen der
Vlamingen gevallen waren, stonden, na de redding van Brussel, tegen hare be-
zettingen op en verjoegen deze. In het volgende jaar 1357 werd de vrede met
den Graaf van Viaanderen hersteld.
In een Charter van den 10 Februarij diens jaars, waarbij de Hertogin te za-
men met Hertog Wenceslaus aan hunnen waarden oom Jan van Cosselaer, Heer
van Witthem, en natuurlijken zoon van Hertog Jan II van Braband bij Catha-
rina van Cosselaer, zekere goederen in leen geeft, komt Diederik van Perweis
onder de getuigen voor, een bewijs, dat hij in groot aanzien ten hove stond.
In den landvrede of het verbond , dat op den 35 Januarij 1359 tusschen de
heeren, ridders, knapen en steden der landen van Gelre en van Kleef gesloten
(1) Zie Revue, t. a. p. bl. 48.
werd, komt » Didderic van Hoerne, here van Perweys » in de eerste plaats voor,
een bewijs van zijnen hoogen rang (1).
In 1367 vindt men, dat Diederik eenige landgoederen verkocht aan Hendrik
van Kuik, Heer van Hoogstraten.
Wij hebben reeds boven (bl. 30, 81) gezien, dat Diedèrik van Hoorne ook
van 1364—1367 voögd is geweest van Jan IV, Heer van Kuik en Grave, zoo lang
deze mindeijarig was. De munten, door hem in deze hoedanigheid geslagen,
hebben wij te dier plaatse beschreven.
Ten jare 1368 stierf Jan, Graaf van Kleef, laatste mannelijke spruit van het
eerste stamhuis der Vorsten van dat land. Drie zijner bloedverwanten deden
hunne aanspraken op het Graafschap Kleef‘gelden. De eerste was Otto, Heer
van Arkel, zoon van Ermengard van Kleef, dochter van Otto den vreedzamen
en broeder des overleden Graafs, uit het eerste huwelijk van diens vader Diederik
VHI; de tweede onze Diederik van Hoorne, uit hoofde van zijne moeder,
die eene halve zuster van gemelden Graaf Otto was; de derde was Adolf van
der Mark, zoon van Margaretha van Kleef, eene dochter van Diederik IX, vollen
broeder van Graaf Jan, uit het tweede huwelijk van Diederik VIII en, vóór
hem, Graaf van Kleef. Adolf was eerst in den geestelijken stand getreden en
zelfs tot Aartsbisschop van Keulen gekozen; maar ziende dat zijn oudoom Jan
geene kinderen kreeg bij zijne gemalin Mechteld van Gelre, verliet hij den
geestelijken stand, en trad ten jare 1364 in het huwelijk.
Diederik van Hoorne trok dan na den dood van Graaf Jan te velde en bezette
Kranenburg, Kleef en Orsoy; Otto van Arkel verkreeg hulp van Eduard, Hertog
van Gelre, en wierf ook benden, maar Heer Adolf was de magtigste, en
verdreef onzen Diederik, waarna de Heer van Arkel mede het veld ruimde (3).
Adolf van der Mark bleef in het bezit van het Graafschap Kleef, en was de
stichter van het nieuwe stamhuis der Graven van dat land.
Op den 35 November 1368 komt //Diederik van Parweys« voor als een die
(1) Zie n ijh o p p , Gedenkwaardigheden uit de Gesch. van Gelderland, D. II, bl. 109.
(3) Deze komt voor bij n ij h o f f , Gedenkwaardigheden, op het jaar 1364 als knaap, zie
aldaar bl. 138; als ridder op de jaren 1376 en 1377; zie Deel III, Oorkonden, N" 30 en 33.