
 
        
         
		Op PL XXXIII geven  wij  onder N°  2  een  Toursche  groot,  ona mede eerst  
 lang  na  het  graveren  der  vroegere  Platen en  het stellen  van  den  tekst bekend  
 geworden,  en  wel  door  eene  mededeeling  van  den Heer c h a lo n   in  de JBevue  
 de la Numismatique Beige voor  1861,  PI.  XVI,  N°  10.  Wij  hadden  ze  toch  
 niet durven overnemen van  Dr.  grote  in  zijne Münestudien, 1855,  N°  1,  die  
 de  munt  aan zekeren Heer  van Monteul — eene onbekende  plaats — of Mon-  
 treuil  toesehreef. 
 De  vz.  is  als  die  van  alle  Toursche  grooten;  de  rand  bevat  lelien.  Het  
 omschrift  is: 
 OTVROHVS  GIVIS 
 Op  de  kz.  S ta a t  in  den  binnenrand: 
 DI2S  DE  MOIOTEVIi'  
 d.  i.  volgens den Heer c h a lo n   (ook volgens  den Heer d e   c o stek ) :  Dominus de  
 Monte  Valccmis;  Heer  van  Valkenburg. 
 Inderdaad  eene  vernuftige  gissing,  die ons zoo waarschijnlijk  voorkomt,  dat  
 wij niet geaarzeld hebben  de munt op deze  onze  Supplementplaat  op te nemen. 
 Verder meent de Heer c h a l o n ,  dat  zij  waarschijnlijk  behoort aan  Jan,  laat-  
 sten  Heer  van  Valkenburg,  in  1852  overleden,  wiens  nalatenscbap tot zulke  
 eindelooze twisten aanleiding gaf,  waarmede wij  ons thans hier  niet kunnen af-  
 geven,  doch die men omstandig vermeld vindt bij b u t k e n s  , I , p.  484 en volgg. 
 Het  omschrift  in  den  buitenrand  is: 
 >J.  BHDIßm : SIT i H . . . DI2I: X1RI: DÖI ■ IIjV : «PI. 
 Z.  weegt 2,28 w. en bevindt zieh in  de Verzameling van den Heer DB  c o s t b r . 
 Er  is  gedurende  eenigen  tijd  te  Valkenburg  munt geslagen  geworden  door  
 Filips  den Stouten,  Graaf van Viaanderen;  want als Hertogin Johanna van Bra-  
 band,  na  den  dood  van  hären  gemaal,  in geldelijke  ongelegenheid verkeerde,  
 verpandde zij in  1389  het graafschäp Valkenburg,  met de heerlijkheid Gangelt,  
 Millen  en  Vucht  aan  gemelden  hären  schoonbroeder. 
 Zoodra Graaf Filips bezit van Valkenburg had genomen,  liet hij  het  voorma-  
 lige  munthuis  aldaar  weder, tot  zijne  dienst  inrigten,  en  gaf op  den  20  September  
 1396  de  noodige  bevelen  omtrent  het  beeedigen der hoofdambtenaren  
 van  de  Valkenburgsche  munt. 
 De  gouden  heele,  halve  en  vierde  nöbels,  die  te  Valkenburg  moesten  geslagen  
 worden ,  zouden  tot  onderscheidingsteeken  van  de  Vlaamsche,  waarop  
 een  klaverblad  voorkwam,  aan  de  zijde  van  het  kruis  eene  lelie  vertoonen. 
 Wat de .zilveren  munten betreft,  te Valkenburg te  vervaardigen, deze zouden  
 tot  onderscheidingsteeken  eene  knoop  in  den  staart van  den  leeuw hebben  (II. 
 Wanneer  van  deze  munten,  die tot  dus verre door  niemand gevonden  zijn,  
 in  der  tijd  exempiaren waren voorgekomen,  zouden ze hebben  moeten  worden  
 afgebeeld  en  beschreven  in  de  Munten  van  het  Graafschap  Viaanderen. 
 Het  was  eerst  in  1416  dat  de  door Braband  van Viaanderen  gehende pen-  
 ningen,  voor  welke  Valkenburg  verpand  was  geworden,  teruggegeven konden  
 worden.  Zulks  geschiedde  echter  niet  zonder  eene  nieuwe  verpanding  aan  
 Frederik II ,  Graaf van Meurs  en  Saarwerden  (2),  broeder van  Dirk II ;  Aarts-  
 bisschop  van  Keulen. 
 De munt,  eene zilveren  groot, is geheel geslagen  volgens  de  type  der Keulsehe  
 munten  van  dien  tijd ,  en  schijnt dus alleen vervaardigd te  zijn  om  er  den  
 naam  van  Valkenburg op te  kunnen  plaatsen,  hoewel de  Keulsche muntsoorten  
 daar  (blijkens  het  aanwezen  van  Keulsche  en  Heinsbergsohe munten  in bijna  
 iederen  muntvond  in  Limburg)  in  zwang  sohijnen  geweest  te  zijn. 
 Op  de  vz.  ziet-men  onder een  boogversiersel  den  Apostel Petrus,  wiens reg-  
 terhand  in  zegenende  houding  opgeheven  is,  terwijl  hij  het  Evangelie  in  de  
 linker heeft.  Het omschrift van N°  1  (want er komen  twee verschillende typen  
 dezer  muntsoort  voor)  is: 
 FRSD' . D' * MOIRS * Z * SVDS' 
 Op  N°  2  ontbreekt  de  laatste  letter  in  SVDS. 
 De kz.  bevat  het groote  wapenschild  van Meurs-Saarwerden, terwijl ter zijden  
 daarvan,  in  de hoogte,  de afzonderlijke schildjes  van Meurs  en  van  Saarwerden  
 gezien  worden,  en  een  roosje  zieh  onder het groote schild  bevindt..  Het een  
 en  ander is gevat  binnen  een  compartiment dat  uit  onderscheidene  grootere  en  
 kleinere  uitspringende  stukken,*met  ringjes  of  cirkeltjes  in  de  inspringende 
 (1)  Zie  Revue  de  la  Num.  .Belge,  T.  I,  page  127. 
 (2)  Zie  ERNST,  Histoire  du  limbourg,  T.  V,  page  203. 
 28 '