
iOíjJSRRe d o m a s m.
Even als het vorige muntje is. het tegenwoordige van Z. B ., weegt 0,5 w.
en bevindt zieh in het Kabinet van den Heer cuypers.
N° 16 is een stukje van de type der Geldersche muntjes uit het laatst der
14° of het begin der 15® eeuw; zie de munten van Hertog Willem I van Gelderland
in onze Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, Pl. VII,
N° 14, en die van Heer Willem II van ’s Heerenberg in onze Munten der
Heeren en Steden van Gelderland, Pl. XVI, N° I en .XXIII, N° 8.
Ons muntje heeft dan op de vz. een gekroonden en gecimierden heim van vo-
ren te zien binnen eenen parelcirkel. Van het omschrift is alleen leesbaar:
... c o m a s • n a
Op de kz. bevindt zieh een vierbeenig kruis, tusschen welks beenen de letters
SR S G. 12
gezien worden, die duidelijk Megen aantoonen. Het omschrift is:
SRORa®2£ • ROV2Î . . . .
Het K. B. muntje, dat slechts 0,2 w. weegt, bevindt zieh in de Verzameling
des Heeren c o s t jo rd e n s te Deventer.
Het moet in den tijd van Graaf Jan III van Megen geweest zijn, dat er in
de Munt aldaar mede eene muntsoort vervaardigd werd, in nabootsing van de
Eransche lis d’or geslagen (zie deze, onder anderen, bij l e b la n c tegen over
bl. 216 en 234 van den Amsterdamschen druk). Wij vinden althans in een
door den Heer cu y p ers in de Berne Num., boven aangehaald, bl. 202, mede-
gedeeld uittreksel uit een Schepenregister van ’s Hertogenbosch van het'jaar 1380
melding gemaakt van Gouden Megensche lelien (lilia aurea de Megen),. Aangezien
de echte Pransche lis d’or thans vrij zeldzaam zijn, hebben wij bijkans geen hoop
dat onder deze weinige nog de Megensche bijslag zal te herkennen zijn, die
misschien alleen door de minder goede gehalte zieh zoude verraden.
De Heer of Graaf Jan III van Megen had uit zijn tweède huwelijk, gelijk
wij zagen, eene dochter met name Elizabeth. Zij komt voor in een stuk van
het jaar 1418, waarin haar oom Gijsbert van Vianen, Heer van Beverwaard,
als haar voogd wordt aangesteld. De Heer c u y p ers , die zijne allerbelangrijkste
nasporingen over de Heeren en Vrouwen van Megen in de Beme de la Num.
Belge; T. I van de 2e Serie (1851) , heeft medegedeeld, berigt ons, dat er over
de géschiedenis van Gravin Elizabeth een sluijer rust, die tot dus verre niet
opgeligt is geworden (1): Hare moeder, Mechteld van Beverwaard, komt tot
in 1427 in de Schepenbrieven voor als weduwe van Heer Jan van Megen,
voor keen Graaf van Megen, Verder wordt zij niet meer aangetroffen. C a n tillo n
(door den Heer c u y p e rs, p. 73, aangehaald) vermeldt in zijne Béscription du
Brabant, T. IV, p. 12, dat het Graafschap Megen in 1420 bezeten werd door
Jan van Grimbergen, Heer van Assche. Elizabeth zöude dan toen reeds over-
leden geweest zijn.
Het eenige muntje van deze Edelvrouw, dat wij konden opsporen en dat door
ons, aangezien de afbeelding op Pl. Ill, N° 17 minder juist is, nogmaals, en
wel naar een ons later in handen gekomen beter exémplaar, op de Supplement-
plaat XXIX onder N° 2 is medegedeeld, heeft op de vz. een naar de linker -
zijde gekeerden met een honde(?)kop gecimierden helm in een compartiment,
ter zijde van hetwelk twee bloemsieraden gezien worden. Het een en ander
bevindt zieh binnen een parelcirkel. Omschrift:
»i« a iiis s B S ® ■ v . . m s G s n .
Op de kz. ziet men tusschen de beenen van een kort gevoet kruis de letters :
SR © G • R
even als op het vorige muntje. Het omschrift is:
m o r s w t ï : m a c a R S i s .
Wij vonden het muntje, dat van K. B. is en 2,5 w. haalt, in het Kabinet
van hét Noord-Brabandsch Genootschap, en zagen het vroeger ook in de Verzameling
van eenen schatrijken, doch zeer onwetenschappelijken, Verzamelaar,
die weinig lust betoonde om ons in deze onze kostbare pogingen ten algemeenen
nutte te hulp te komen. Gelukkig dat onze werkzaamheden bij anderen meer
ondersteuning hebben gevonden! Thans bevindt hèt zieh, ten dienste van ieder
die het wil komen bezigtigen, in het Kabinet der Leidsche Hoogeschool.
Volgens cANTiLLON (2), gelijk wij boven reeds vermeldden, aangehaald door
(1) Het zelfde is het geval met een aantal Heeren en Vrouwen in andere onde ge-
slachten, wier leden indertijd munt hebben geslagen.
(2) jDescription du Brabant, T. IV, p. 12.
6 *