
 
        
         
		Born,  die hij  heeft kunnen  opspören,  Gozewijn  1  was,  die op  de jaren 1150 en  
 1174  in  Charters  voorkomt. 
 Daarop  volgde  Gozewijn’s zoon Otto;  deze komt  voor  als leenman der Graven  
 van  Loon.  Als zoodanig  vergezelde hij  zijnen Leenheer Lodewijk II  van  Loon,  
 toen deze naar  Holland trok,  om zieh te  Dordrecht  in  het  huwelijk  te  begeven  
 met Ada,  de eenige  doohter van  Graaf  Dirk VII,  en  hij  werd  belast  met  de  
 begeleiding  dezer  Vorstin,  toen  zij  zieh  naar hären gemaal wilde  begeven.  De  
 aanhangers  van haren  oom Willem,  bijgenaamd de Fries,  die geene vrouwelijke  
 erfopvolging in  Holland wilden  erkennen,  tastten  de  reizenden  onder  weg  aan,  
 en  maakten  ze  ten jare  1203  gevangen,  Otto  herkreeg .niet  lang  daarna zijne  
 vrijheid  en  stierf  in  1223,  na  vele giften aan  de  geestelijkheid  gedaan  en het  
 klooster  Ophoven  aan  de  Boer  gesticht  te  hebben. 
 Gozewijn  II  was  zijn  opvolger.  Deze  verklaarde  zieh leenman  van  Otto  II,  
 Graaf van  Gelre  in  1234,  na  daartoe  van  den  Graaf van  Loon  verlof bekomen  
 te  hebben.  Het  jaar  van  zijn  dood  is  niet  bekend. 
 Hierop  volgde zijn  zoon  Gozewijn III.  Deze. zette  grooten  lnister  aan  zijnen  
 naam  bij.  In  1277  namelijk,  voegde  hij  zijne  benden  bij  die  van Walraven,  
 Hertog  van  Limburg,  en  voerde  ze  tegen  Aken  aan, om  den moord van  den  
 Graaf van  Gulik te  wreken;  en  toen  later  de beruchte oorlog  ontstond  over de  
 erfopvolging in  Limburg,  was  Gozewijn  de partij van den Heer van Valkenburg,  
 aan  wien  hij  door  sterke  vriendsehapsbanden  verbonden  was,  toegedaan.  Hij  
 nam  met hem  deel aan  alle togten,  welke in  die  droevige  dagen  plaats hadden,  
 en  vergezelde  zijnen  bondgenoot  naar  den  slag  van Woeringen,  die  in  1288  
 plaats had.  De  Heer  van  Borne onderscheidde zieh op  dien  bloedigen  dag op  
 het  zeerst,  en  bragt  dikwerf verwarring in  de rijen  der Brabanders.  Twee  zij-  
 ner Zonen  sneuvelden  aan  zijne zijde ; hij  zelf,  zwaar gewond;  was  op  het  punt  
 om  door  eenige  boeren  uit  het  land  van  Berg  doodgeslagen  te  worden ,  indien  
 niet  een andere zijner zonen,  die geestelijke  was,  hem uit het  gedrang gered en  
 op  eene kar buiten  het bereik  der  vijanden  gevoerd had  (1). 
 Gozewijn leefde nog in  1306;  althans  de Kanunnik  e b n s t   maakt gewag van 
 (1)  zTe  de  Kronijk  van  j a n   v a n   h e e l u   en  b u t k e n s . 
 een  stuk uit  dat jaar,  waarin  hij  voorkomt  (1).  A1 zijne zonen  waren hem naar  
 de  eeuwigheid  vobruitgegaan ;  daardoor erfde zijne  doohter de  heerlijkheid Born.  
 Zij  was  gehuwd  met Aarnoud ;  Heer  van  Stein,  eene heerlijkheid;  mede aan de  
 Maas gelegen.  Aarnoud  en  zijne  gemalin  verkochten  in  1320  de heerlijkheid  
 Born  aan  Jan  van  Valkenburg,  Heer  van  Ravestein;  deze  was  een broeder van  
 Reinoud,  Heer  van Valkenburg.  Zoo  even genoemde Jan van Valkenburg was,  
 gelijk  wij  boven  onder Ravestein  gezien  hebben,  gehuwd met Maria,  erfdochter  
 van  Herpen,  iets  waardoor  hij  een  zeer  vermögend  Heer  werd.  Hij  nam deel  
 aan  de zamenspanning,  die  in  1332 tegen Hertog Jan III van Braband gevormd  
 Werd;  maar  toen  twee  jaren  later  met  dezen  een  verdrag  van  vrede  en vriend-  
 schap  gesloten  werd,  was  de  verzoening  zoo volkomen,  dat  de  Hertog hem  de  
 stad  Sittard  in  leen  gaf.  In  1352  nám  de Heer  van  Born  deel aan  den Land-  
 vrede,  die  reeds  in  het  vorige jaar bepaald was door Hertog  Jan  III  van  Braband  
 en  den  Aartsbisschop van  Keulen,, om  een  einde  te maken  aan  de roove-  
 rijen in  de  landen  tusschen Maas  en  Rijn  gelegen.  De  Heer van  Born verbond  
 zieh  om  tot  onderhouding van  dezen  Landvrede in  gewone. tijden  tien  goedge-  
 wapende ruiters  in  dienst te  zullen  houden,  en  dit getal te  zullen  verdubbelen,  
 wanneer  er  belegeringen  of verafgelegene  togten  moesten  ondernomen  worden.  
 Jan  stierf  omstreeks  het  jaar  1355. 
 Walraven,  oudste  zoón  van  Jan,  erfde  de  heerlijkheden van zijn’ vader,  en  
 was even  als  deze  zeer getrouw aan  de Hertogen  van Braband, welke hij in vele  
 omstandigheden  proeven  van  zijne  gehechtheid  gaf. 
 Toen: Johanna en  Wenceslaus,  na  het  treffen  bij  Scheut  tegen  Lodewijk  van  
 Maie,  Graaf van Vlaanderen  (zie  boven  onder  de Munten van Perweis),  zieh.te  
 Maastricht in  veiligheid moesten  stellen,  trok Walraven  hun  te hulp  met aile de  
 benden,  die  hij  bijeen  kon  brengen,  en  voegde  zieh  bij  het  leger,  dat later  
 Braband  van  het-  Vlaamsche  juk  verloste. 
 In  1372  teekende  hij,  als leenman van  Braband,  de  Ordonnantien  van  Cor-  
 tenberg,  en  stierf zes jâren later,  te weten op den 3 Mei 1378, zonder kinderen  
 na  te  laten. 
 (1)  Histoire  du  Limbourg,  T.  III.  p.  414.